vervoeging van de bedrijvende vorm van afnemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afnemen | af te nemen | ||||||||
toekomend | zullen afnemen af zullen nemen |
te zullen afnemen af te zullen nemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgenomen | te hebben afgenomen | ||||||||
toekomend | afgenomen zullen hebben | afgenomen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afnemend | afgenomen | ev. neem af |
mv. verouderd neemt af |
neme af (bijzin) afneme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | neem af | neemt af | neemt af | neemt af | neemt af | nemen af | nemen af | nemen af | |||
verleden (o.v.t.) | nam af | nam af | nam af | naamt af | nam af | namen af | namen af | namen af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afnemen | zult/zal afnemen | zult/zal afnemen | zult afnemen | zal afnemen | zullen afnemen | zullen afnemen | zullen afnemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afnemen | zou afnemen | zou(dt) afnemen | zoudt afnemen | zou afnemen | zouden afnemen | zouden afnemen | zouden afnemen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afneem | afneemt | afneemt | afneemt | afneemt | afnemen | afnemen | afnemen | |||
verleden (o.v.t.) | afnam | afnam | afnam | afnaamt | afnam | afnamen | afnamen | afnamen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afnemen af zal nemen |
zult/zal afnemen af zult/zal nemen |
zult/zal afnemen af zult/zal nemen |
zult afnemen af zult nemen |
zal afnemen af zal nemen |
zullen afnemen af zullen nemen |
zullen afnemen af zullen nemen |
zullen afnemen af zullen nemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afnemen af zou nemen |
zou afnemen af zou nemen |
zou(dt) afnemen af zou(dt) nemen |
zoudt afnemen af zoudt nemen |
zou afnemen af zou nemen |
zouden afnemen af zouden nemen |
zouden afnemen af zouden nemen |
zouden afnemen af zouden nemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgenomen | hebt afgenomen | hebt/heeft afgenomen | hebt afgenomen | heeft afgenomen | hebben afgenomen | hebben afgenomen | hebben afgenomen | |||
verleden (v.v.t.) | had afgenomen | had afgenomen | had afgenomen | hadt afgenomen | had afgenomen | hadden afgenomen | hadden afgenomen | hadden afgenomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgenomen hebben | zal/zult afgenomen hebben | zult/zal afgenomen hebben | zult afgenomen hebben | zal afgenomen hebben | zullen afgenomen hebben | zullen afgenomen hebben | zullen afgenomen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgenomen hebben | zou afgenomen hebben | zou/zoudt afgenomen hebben | zoudt afgenomen hebben | zou afgenomen hebben | zouden afgenomen hebben | zouden afgenomen hebben | zouden afgenomen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgenomen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgenomen | er is afgenomen | |||||||||
verleden | er werd afgenomen | er was afgenomen | |||||||||
toekomend | er zal afgenomen worden | er zal afgenomen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgenomen worden | er zou afgenomen zijn | |||||||||
lijdende vorm afgenomen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgenomen worden | afgenomen te worden | ||||||||
toekomend | afgenomen zullen worden | afgenomen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgenomen zijn | afgenomen te zijn | ||||||||
toekomend | afgenomen zullen zijn | afgenomen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgenomen | wordt afgenomen | wordt afgenomen | wordt afgenomen | wordt afgenomen | worden afgenomen | worden afgenomen | worden afgenomen | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgenomen | werd afgenomen | werd afgenomen | werdt afgenomen | werd afgenomen | werden afgenomen | werden afgenomen | werden afgenomen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgenomen worden | zult afgenomen worden | zult afgenomen worden | zult afgenomen worden | zal afgenomen worden | zullen afgenomen worden | zullen afgenomen worden | zullen afgenomen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgenomen worden | zou afgenomen worden | zou/zoudt afgenomen worden | zoudt afgenomen worden | zou afgenomen worden | zouden afgenomen worden | zouden afgenomen worden | zouden afgenomen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgenomen | bent afgenomen | bent/is afgenomen | zijt afgenomen | is afgenomen | zijn afgenomen | zijn afgenomen | zijn afgenomen | |||
verleden (v.v.t.) | was afgenomen | was afgenomen | was afgenomen | waart afgenomen | was afgenomen | waren afgenomen | waren afgenomen | waren afgenomen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgenomen zijn | zult afgenomen zijn | zult afgenomen zijn | zult afgenomen zijn | zal afgenomen zijn | zullen afgenomen zijn | zullen afgenomen zijn | zullen afgenomen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgenomen zijn | zou afgenomen zijn | zou/zoudt afgenomen zijn | zoudt afgenomen zijn | zou afgenomen zijn | zouden afgenomen zijn | zouden afgenomen zijn | zouden afgenomen zijn |