vervoeging van de bedrijvende vorm van afpassen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afpassen | af te passen | ||||||||
toekomend | zullen afpassen af zullen passen |
te zullen afpassen af te zullen passen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgepast | te hebben afgepast | ||||||||
toekomend | afgepast zullen hebben | afgepast te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afpassend | afgepast | ev. pas af |
mv. verouderd past af |
passe af (bijzin) afpasse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pas af | past af | past af | past af | past af | passen af | passen af | passen af | |||
verleden (o.v.t.) | paste af | paste af | paste af | paste af | paste af | pasten af | pasten af | pasten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpassen | zult/zal afpassen | zult/zal afpassen | zult afpassen | zal afpassen | zullen afpassen | zullen afpassen | zullen afpassen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpassen | zou afpassen | zou(dt) afpassen | zoudt afpassen | zou afpassen | zouden afpassen | zouden afpassen | zouden afpassen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afpas | afpast | afpast | afpast | afpast | afpassen | afpassen | afpassen | |||
verleden (o.v.t.) | afpaste | afpaste | afpaste | afpaste | afpaste | afpasten | afpasten | afpasten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpassen af zal passen |
zult/zal afpassen af zult/zal passen |
zult/zal afpassen af zult/zal passen |
zult afpassen af zult passen |
zal afpassen af zal passen |
zullen afpassen af zullen passen |
zullen afpassen af zullen passen |
zullen afpassen af zullen passen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpassen af zou passen |
zou afpassen af zou passen |
zou(dt) afpassen af zou(dt) passen |
zoudt afpassen af zoudt passen |
zou afpassen af zou passen |
zouden afpassen af zouden passen |
zouden afpassen af zouden passen |
zouden afpassen af zouden passen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgepast | hebt afgepast | hebt/heeft afgepast | hebt afgepast | heeft afgepast | hebben afgepast | hebben afgepast | hebben afgepast | |||
verleden (v.v.t.) | had afgepast | had afgepast | had afgepast | hadt afgepast | had afgepast | hadden afgepast | hadden afgepast | hadden afgepast | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepast hebben | zal/zult afgepast hebben | zult/zal afgepast hebben | zult afgepast hebben | zal afgepast hebben | zullen afgepast hebben | zullen afgepast hebben | zullen afgepast hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepast hebben | zou afgepast hebben | zou/zoudt afgepast hebben | zoudt afgepast hebben | zou afgepast hebben | zouden afgepast hebben | zouden afgepast hebben | zouden afgepast hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgepast worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgepast | er is afgepast | |||||||||
verleden | er werd afgepast | er was afgepast | |||||||||
toekomend | er zal afgepast worden | er zal afgepast zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgepast worden | er zou afgepast zijn | |||||||||
lijdende vorm afgepast worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgepast worden | afgepast te worden | ||||||||
toekomend | afgepast zullen worden | afgepast te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgepast zijn | afgepast te zijn | ||||||||
toekomend | afgepast zullen zijn | afgepast te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgepast | wordt afgepast | wordt afgepast | wordt afgepast | wordt afgepast | worden afgepast | worden afgepast | worden afgepast | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgepast | werd afgepast | werd afgepast | werdt afgepast | werd afgepast | werden afgepast | werden afgepast | werden afgepast | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgepast worden | zult afgepast worden | zult afgepast worden | zult afgepast worden | zal afgepast worden | zullen afgepast worden | zullen afgepast worden | zullen afgepast worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgepast worden | zou afgepast worden | zou/zoudt afgepast worden | zoudt afgepast worden | zou afgepast worden | zouden afgepast worden | zouden afgepast worden | zouden afgepast worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgepast | bent afgepast | bent/is afgepast | zijt afgepast | is afgepast | zijn afgepast | zijn afgepast | zijn afgepast | |||
verleden (v.v.t.) | was afgepast | was afgepast | was afgepast | waart afgepast | was afgepast | waren afgepast | waren afgepast | waren afgepast | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepast zijn | zult afgepast zijn | zult afgepast zijn | zult afgepast zijn | zal afgepast zijn | zullen afgepast zijn | zullen afgepast zijn | zullen afgepast zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepast zijn | zou afgepast zijn | zou/zoudt afgepast zijn | zoudt afgepast zijn | zou afgepast zijn | zouden afgepast zijn | zouden afgepast zijn | zouden afgepast zijn |