vervoeging van de bedrijvende vorm van afpoetsen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afpoetsen | af te poetsen | ||||||||
toekomend | zullen afpoetsen af zullen poetsen |
te zullen afpoetsen af te zullen poetsen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgepoetst | te hebben afgepoetst | ||||||||
toekomend | afgepoetst zullen hebben | afgepoetst te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afpoetsend | afgepoetst | ev. poets af |
mv. verouderd poetst af |
poetse af (bijzin) afpoetse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | poets af | poetst af | poetst af | poetst af | poetst af | poetsen af | poetsen af | poetsen af | |||
verleden (o.v.t.) | poetste af | poetste af | poetste af | poetste af | poetste af | poetsten af | poetsten af | poetsten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpoetsen | zult/zal afpoetsen | zult/zal afpoetsen | zult afpoetsen | zal afpoetsen | zullen afpoetsen | zullen afpoetsen | zullen afpoetsen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpoetsen | zou afpoetsen | zou(dt) afpoetsen | zoudt afpoetsen | zou afpoetsen | zouden afpoetsen | zouden afpoetsen | zouden afpoetsen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afpoets | afpoetst | afpoetst | afpoetst | afpoetst | afpoetsen | afpoetsen | afpoetsen | |||
verleden (o.v.t.) | afpoetste | afpoetste | afpoetste | afpoetste | afpoetste | afpoetsten | afpoetsten | afpoetsten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afpoetsen af zal poetsen |
zult/zal afpoetsen af zult/zal poetsen |
zult/zal afpoetsen af zult/zal poetsen |
zult afpoetsen af zult poetsen |
zal afpoetsen af zal poetsen |
zullen afpoetsen af zullen poetsen |
zullen afpoetsen af zullen poetsen |
zullen afpoetsen af zullen poetsen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afpoetsen af zou poetsen |
zou afpoetsen af zou poetsen |
zou(dt) afpoetsen af zou(dt) poetsen |
zoudt afpoetsen af zoudt poetsen |
zou afpoetsen af zou poetsen |
zouden afpoetsen af zouden poetsen |
zouden afpoetsen af zouden poetsen |
zouden afpoetsen af zouden poetsen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgepoetst | hebt afgepoetst | hebt/heeft afgepoetst | hebt afgepoetst | heeft afgepoetst | hebben afgepoetst | hebben afgepoetst | hebben afgepoetst | |||
verleden (v.v.t.) | had afgepoetst | had afgepoetst | had afgepoetst | hadt afgepoetst | had afgepoetst | hadden afgepoetst | hadden afgepoetst | hadden afgepoetst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepoetst hebben | zal/zult afgepoetst hebben | zult/zal afgepoetst hebben | zult afgepoetst hebben | zal afgepoetst hebben | zullen afgepoetst hebben | zullen afgepoetst hebben | zullen afgepoetst hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepoetst hebben | zou afgepoetst hebben | zou/zoudt afgepoetst hebben | zoudt afgepoetst hebben | zou afgepoetst hebben | zouden afgepoetst hebben | zouden afgepoetst hebben | zouden afgepoetst hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgepoetst worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgepoetst | er is afgepoetst | |||||||||
verleden | er werd afgepoetst | er was afgepoetst | |||||||||
toekomend | er zal afgepoetst worden | er zal afgepoetst zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgepoetst worden | er zou afgepoetst zijn | |||||||||
lijdende vorm afgepoetst worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgepoetst worden | afgepoetst te worden | ||||||||
toekomend | afgepoetst zullen worden | afgepoetst te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgepoetst zijn | afgepoetst te zijn | ||||||||
toekomend | afgepoetst zullen zijn | afgepoetst te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgepoetst | wordt afgepoetst | wordt afgepoetst | wordt afgepoetst | wordt afgepoetst | worden afgepoetst | worden afgepoetst | worden afgepoetst | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgepoetst | werd afgepoetst | werd afgepoetst | werdt afgepoetst | werd afgepoetst | werden afgepoetst | werden afgepoetst | werden afgepoetst | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgepoetst worden | zult afgepoetst worden | zult afgepoetst worden | zult afgepoetst worden | zal afgepoetst worden | zullen afgepoetst worden | zullen afgepoetst worden | zullen afgepoetst worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgepoetst worden | zou afgepoetst worden | zou/zoudt afgepoetst worden | zoudt afgepoetst worden | zou afgepoetst worden | zouden afgepoetst worden | zouden afgepoetst worden | zouden afgepoetst worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgepoetst | bent afgepoetst | bent/is afgepoetst | zijt afgepoetst | is afgepoetst | zijn afgepoetst | zijn afgepoetst | zijn afgepoetst | |||
verleden (v.v.t.) | was afgepoetst | was afgepoetst | was afgepoetst | waart afgepoetst | was afgepoetst | waren afgepoetst | waren afgepoetst | waren afgepoetst | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgepoetst zijn | zult afgepoetst zijn | zult afgepoetst zijn | zult afgepoetst zijn | zal afgepoetst zijn | zullen afgepoetst zijn | zullen afgepoetst zijn | zullen afgepoetst zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgepoetst zijn | zou afgepoetst zijn | zou/zoudt afgepoetst zijn | zoudt afgepoetst zijn | zou afgepoetst zijn | zouden afgepoetst zijn | zouden afgepoetst zijn | zouden afgepoetst zijn |