vervoeging van de bedrijvende vorm van afprijzen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afprijzen | af te prijzen | ||||||||
toekomend | zullen afprijzen af zullen prijzen |
te zullen afprijzen af te zullen prijzen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeprijsd | te hebben afgeprijsd | ||||||||
toekomend | afgeprijsd zullen hebben | afgeprijsd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afprijzend | afgeprijsd | ev. prijs af |
mv. verouderd prijst af |
prijze af (bijzin) afprijze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | prijs af | prijst af | prijst af | prijst af | prijst af | prijzen af | prijzen af | prijzen af | |||
verleden (o.v.t.) | prijsde af | prijsde af | prijsde af | prijsde af | prijsde af | prijsden af | prijsden af | prijsden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afprijzen | zult/zal afprijzen | zult/zal afprijzen | zult afprijzen | zal afprijzen | zullen afprijzen | zullen afprijzen | zullen afprijzen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afprijzen | zou afprijzen | zou(dt) afprijzen | zoudt afprijzen | zou afprijzen | zouden afprijzen | zouden afprijzen | zouden afprijzen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afprijs | afprijst | afprijst | afprijst | afprijst | afprijzen | afprijzen | afprijzen | |||
verleden (o.v.t.) | afprijsde | afprijsde | afprijsde | afprijsde | afprijsde | afprijsden | afprijsden | afprijsden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afprijzen af zal prijzen |
zult/zal afprijzen af zult/zal prijzen |
zult/zal afprijzen af zult/zal prijzen |
zult afprijzen af zult prijzen |
zal afprijzen af zal prijzen |
zullen afprijzen af zullen prijzen |
zullen afprijzen af zullen prijzen |
zullen afprijzen af zullen prijzen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afprijzen af zou prijzen |
zou afprijzen af zou prijzen |
zou(dt) afprijzen af zou(dt) prijzen |
zoudt afprijzen af zoudt prijzen |
zou afprijzen af zou prijzen |
zouden afprijzen af zouden prijzen |
zouden afprijzen af zouden prijzen |
zouden afprijzen af zouden prijzen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeprijsd | hebt afgeprijsd | hebt/heeft afgeprijsd | hebt afgeprijsd | heeft afgeprijsd | hebben afgeprijsd | hebben afgeprijsd | hebben afgeprijsd | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeprijsd | had afgeprijsd | had afgeprijsd | hadt afgeprijsd | had afgeprijsd | hadden afgeprijsd | hadden afgeprijsd | hadden afgeprijsd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeprijsd hebben | zal/zult afgeprijsd hebben | zult/zal afgeprijsd hebben | zult afgeprijsd hebben | zal afgeprijsd hebben | zullen afgeprijsd hebben | zullen afgeprijsd hebben | zullen afgeprijsd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeprijsd hebben | zou afgeprijsd hebben | zou/zoudt afgeprijsd hebben | zoudt afgeprijsd hebben | zou afgeprijsd hebben | zouden afgeprijsd hebben | zouden afgeprijsd hebben | zouden afgeprijsd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeprijsd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeprijsd | er is afgeprijsd | |||||||||
verleden | er werd afgeprijsd | er was afgeprijsd | |||||||||
toekomend | er zal afgeprijsd worden | er zal afgeprijsd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeprijsd worden | er zou afgeprijsd zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeprijsd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeprijsd worden | afgeprijsd te worden | ||||||||
toekomend | afgeprijsd zullen worden | afgeprijsd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeprijsd zijn | afgeprijsd te zijn | ||||||||
toekomend | afgeprijsd zullen zijn | afgeprijsd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeprijsd | wordt afgeprijsd | wordt afgeprijsd | wordt afgeprijsd | wordt afgeprijsd | worden afgeprijsd | worden afgeprijsd | worden afgeprijsd | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeprijsd | werd afgeprijsd | werd afgeprijsd | werdt afgeprijsd | werd afgeprijsd | werden afgeprijsd | werden afgeprijsd | werden afgeprijsd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeprijsd worden | zult afgeprijsd worden | zult afgeprijsd worden | zult afgeprijsd worden | zal afgeprijsd worden | zullen afgeprijsd worden | zullen afgeprijsd worden | zullen afgeprijsd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeprijsd worden | zou afgeprijsd worden | zou/zoudt afgeprijsd worden | zoudt afgeprijsd worden | zou afgeprijsd worden | zouden afgeprijsd worden | zouden afgeprijsd worden | zouden afgeprijsd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeprijsd | bent afgeprijsd | bent/is afgeprijsd | zijt afgeprijsd | is afgeprijsd | zijn afgeprijsd | zijn afgeprijsd | zijn afgeprijsd | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeprijsd | was afgeprijsd | was afgeprijsd | waart afgeprijsd | was afgeprijsd | waren afgeprijsd | waren afgeprijsd | waren afgeprijsd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeprijsd zijn | zult afgeprijsd zijn | zult afgeprijsd zijn | zult afgeprijsd zijn | zal afgeprijsd zijn | zullen afgeprijsd zijn | zullen afgeprijsd zijn | zullen afgeprijsd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeprijsd zijn | zou afgeprijsd zijn | zou/zoudt afgeprijsd zijn | zoudt afgeprijsd zijn | zou afgeprijsd zijn | zouden afgeprijsd zijn | zouden afgeprijsd zijn | zouden afgeprijsd zijn |