vervoeging van de bedrijvende vorm van afraden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afraden | af te raden | ||||||||
toekomend | zullen afraden af zullen raden |
te zullen afraden af te zullen raden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeraden | te hebben afgeraden | ||||||||
toekomend | afgeraden zullen hebben | afgeraden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afradend | afgeraden | ev. raad af |
mv. verouderd raadt af |
rade af (bijzin) afrade | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | raad af | raadt af | raadt af | raadt af | raadt af | raden af | raden af | raden af | |||
verleden (o.v.t.) | raadde af/ ried af | raadde af/ ried af | raadde af/ ried af | riedt af | raadde af/ ried af | raadden af/ rieden af | raadden af/ rieden af | raadden af/ rieden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afraden | zult/zal afraden | zult/zal afraden | zult afraden | zal afraden | zullen afraden | zullen afraden | zullen afraden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afraden | zou afraden | zou(dt) afraden | zoudt afraden | zou afraden | zouden afraden | zouden afraden | zouden afraden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afraad | afraadt | afraadt | afraadt | afraadt | afraden | afraden | afraden | |||
verleden (o.v.t.) | afraadde/ afried | afraadde/ afried | afraadde/ afried | afriedt | afraadde/ afried | afraadden/ afrieden | afraadden/ afrieden | afraadden/ afrieden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afraden af zal raden |
zult/zal afraden af zult/zal raden |
zult/zal afraden af zult/zal raden |
zult afraden af zult raden |
zal afraden af zal raden |
zullen afraden af zullen raden |
zullen afraden af zullen raden |
zullen afraden af zullen raden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afraden af zou raden |
zou afraden af zou raden |
zou(dt) afraden af zou(dt) raden |
zoudt afraden af zoudt raden |
zou afraden af zou raden |
zouden afraden af zouden raden |
zouden afraden af zouden raden |
zouden afraden af zouden raden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeraden | hebt afgeraden | hebt/heeft afgeraden | hebt afgeraden | heeft afgeraden | hebben afgeraden | hebben afgeraden | hebben afgeraden | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeraden | had afgeraden | had afgeraden | hadt afgeraden | had afgeraden | hadden afgeraden | hadden afgeraden | hadden afgeraden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeraden hebben | zal/zult afgeraden hebben | zult/zal afgeraden hebben | zult afgeraden hebben | zal afgeraden hebben | zullen afgeraden hebben | zullen afgeraden hebben | zullen afgeraden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeraden hebben | zou afgeraden hebben | zou/zoudt afgeraden hebben | zoudt afgeraden hebben | zou afgeraden hebben | zouden afgeraden hebben | zouden afgeraden hebben | zouden afgeraden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeraden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeraden | er is afgeraden | |||||||||
verleden | er werd afgeraden | er was afgeraden | |||||||||
toekomend | er zal afgeraden worden | er zal afgeraden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeraden worden | er zou afgeraden zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeraden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeraden worden | afgeraden te worden | ||||||||
toekomend | afgeraden zullen worden | afgeraden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeraden zijn | afgeraden te zijn | ||||||||
toekomend | afgeraden zullen zijn | afgeraden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeraden | wordt afgeraden | wordt afgeraden | wordt afgeraden | wordt afgeraden | worden afgeraden | worden afgeraden | worden afgeraden | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeraden | werd afgeraden | werd afgeraden | werdt afgeraden | werd afgeraden | werden afgeraden | werden afgeraden | werden afgeraden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeraden worden | zult afgeraden worden | zult afgeraden worden | zult afgeraden worden | zal afgeraden worden | zullen afgeraden worden | zullen afgeraden worden | zullen afgeraden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeraden worden | zou afgeraden worden | zou/zoudt afgeraden worden | zoudt afgeraden worden | zou afgeraden worden | zouden afgeraden worden | zouden afgeraden worden | zouden afgeraden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeraden | bent afgeraden | bent/is afgeraden | zijt afgeraden | is afgeraden | zijn afgeraden | zijn afgeraden | zijn afgeraden | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeraden | was afgeraden | was afgeraden | waart afgeraden | was afgeraden | waren afgeraden | waren afgeraden | waren afgeraden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeraden zijn | zult afgeraden zijn | zult afgeraden zijn | zult afgeraden zijn | zal afgeraden zijn | zullen afgeraden zijn | zullen afgeraden zijn | zullen afgeraden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeraden zijn | zou afgeraden zijn | zou/zoudt afgeraden zijn | zoudt afgeraden zijn | zou afgeraden zijn | zouden afgeraden zijn | zouden afgeraden zijn | zouden afgeraden zijn |