vervoeging van de bedrijvende vorm van afschillen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afschillen | af te schillen | ||||||||
toekomend | zullen afschillen af zullen schillen |
te zullen afschillen af te zullen schillen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeschild | te hebben afgeschild | ||||||||
toekomend | afgeschild zullen hebben | afgeschild te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afschillend | afgeschild | ev. schil af |
mv. verouderd schilt af |
schille af (bijzin) afschille | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schil af | schilt af | schilt af | schilt af | schilt af | schillen af | schillen af | schillen af | |||
verleden (o.v.t.) | schilde af | schilde af | schilde af | schilde af | schilde af | schilden af | schilden af | schilden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschillen | zult/zal afschillen | zult/zal afschillen | zult afschillen | zal afschillen | zullen afschillen | zullen afschillen | zullen afschillen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschillen | zou afschillen | zou(dt) afschillen | zoudt afschillen | zou afschillen | zouden afschillen | zouden afschillen | zouden afschillen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afschil | afschilt | afschilt | afschilt | afschilt | afschillen | afschillen | afschillen | |||
verleden (o.v.t.) | afschilde | afschilde | afschilde | afschilde | afschilde | afschilden | afschilden | afschilden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afschillen af zal schillen |
zult/zal afschillen af zult/zal schillen |
zult/zal afschillen af zult/zal schillen |
zult afschillen af zult schillen |
zal afschillen af zal schillen |
zullen afschillen af zullen schillen |
zullen afschillen af zullen schillen |
zullen afschillen af zullen schillen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afschillen af zou schillen |
zou afschillen af zou schillen |
zou(dt) afschillen af zou(dt) schillen |
zoudt afschillen af zoudt schillen |
zou afschillen af zou schillen |
zouden afschillen af zouden schillen |
zouden afschillen af zouden schillen |
zouden afschillen af zouden schillen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeschild | hebt afgeschild | hebt/heeft afgeschild | hebt afgeschild | heeft afgeschild | hebben afgeschild | hebben afgeschild | hebben afgeschild | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeschild | had afgeschild | had afgeschild | hadt afgeschild | had afgeschild | hadden afgeschild | hadden afgeschild | hadden afgeschild | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschild hebben | zal/zult afgeschild hebben | zult/zal afgeschild hebben | zult afgeschild hebben | zal afgeschild hebben | zullen afgeschild hebben | zullen afgeschild hebben | zullen afgeschild hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschild hebben | zou afgeschild hebben | zou/zoudt afgeschild hebben | zoudt afgeschild hebben | zou afgeschild hebben | zouden afgeschild hebben | zouden afgeschild hebben | zouden afgeschild hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeschild worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeschild | er is afgeschild | |||||||||
verleden | er werd afgeschild | er was afgeschild | |||||||||
toekomend | er zal afgeschild worden | er zal afgeschild zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeschild worden | er zou afgeschild zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeschild worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeschild worden | afgeschild te worden | ||||||||
toekomend | afgeschild zullen worden | afgeschild te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeschild zijn | afgeschild te zijn | ||||||||
toekomend | afgeschild zullen zijn | afgeschild te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeschild | wordt afgeschild | wordt afgeschild | wordt afgeschild | wordt afgeschild | worden afgeschild | worden afgeschild | worden afgeschild | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeschild | werd afgeschild | werd afgeschild | werdt afgeschild | werd afgeschild | werden afgeschild | werden afgeschild | werden afgeschild | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeschild worden | zult afgeschild worden | zult afgeschild worden | zult afgeschild worden | zal afgeschild worden | zullen afgeschild worden | zullen afgeschild worden | zullen afgeschild worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeschild worden | zou afgeschild worden | zou/zoudt afgeschild worden | zoudt afgeschild worden | zou afgeschild worden | zouden afgeschild worden | zouden afgeschild worden | zouden afgeschild worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeschild | bent afgeschild | bent/is afgeschild | zijt afgeschild | is afgeschild | zijn afgeschild | zijn afgeschild | zijn afgeschild | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeschild | was afgeschild | was afgeschild | waart afgeschild | was afgeschild | waren afgeschild | waren afgeschild | waren afgeschild | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeschild zijn | zult afgeschild zijn | zult afgeschild zijn | zult afgeschild zijn | zal afgeschild zijn | zullen afgeschild zijn | zullen afgeschild zijn | zullen afgeschild zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeschild zijn | zou afgeschild zijn | zou/zoudt afgeschild zijn | zoudt afgeschild zijn | zou afgeschild zijn | zouden afgeschild zijn | zouden afgeschild zijn | zouden afgeschild zijn |