vervoeging van de bedrijvende vorm van afslanken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afslanken | af te slanken | ||||||||
toekomend | zullen afslanken af zullen slanken |
te zullen afslanken af te zullen slanken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeslankt | te hebben afgeslankt | ||||||||
toekomend | afgeslankt zullen hebben | afgeslankt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afslankend | afgeslankt | ev. slank af |
mv. verouderd slankt af |
slanke af (bijzin) afslanke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | slank af | slankt af | slankt af | slankt af | slankt af | slanken af | slanken af | slanken af | |||
verleden (o.v.t.) | slankte af | slankte af | slankte af | slankte af | slankte af | slankten af | slankten af | slankten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afslanken | zult/zal afslanken | zult/zal afslanken | zult afslanken | zal afslanken | zullen afslanken | zullen afslanken | zullen afslanken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afslanken | zou afslanken | zou(dt) afslanken | zoudt afslanken | zou afslanken | zouden afslanken | zouden afslanken | zouden afslanken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afslank | afslankt | afslankt | afslankt | afslankt | afslanken | afslanken | afslanken | |||
verleden (o.v.t.) | afslankte | afslankte | afslankte | afslankte | afslankte | afslankten | afslankten | afslankten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afslanken af zal slanken |
zult/zal afslanken af zult/zal slanken |
zult/zal afslanken af zult/zal slanken |
zult afslanken af zult slanken |
zal afslanken af zal slanken |
zullen afslanken af zullen slanken |
zullen afslanken af zullen slanken |
zullen afslanken af zullen slanken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afslanken af zou slanken |
zou afslanken af zou slanken |
zou(dt) afslanken af zou(dt) slanken |
zoudt afslanken af zoudt slanken |
zou afslanken af zou slanken |
zouden afslanken af zouden slanken |
zouden afslanken af zouden slanken |
zouden afslanken af zouden slanken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeslankt | hebt afgeslankt | hebt/heeft afgeslankt | hebt afgeslankt | heeft afgeslankt | hebben afgeslankt | hebben afgeslankt | hebben afgeslankt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeslankt | had afgeslankt | had afgeslankt | hadt afgeslankt | had afgeslankt | hadden afgeslankt | hadden afgeslankt | hadden afgeslankt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeslankt hebben | zal/zult afgeslankt hebben | zult/zal afgeslankt hebben | zult afgeslankt hebben | zal afgeslankt hebben | zullen afgeslankt hebben | zullen afgeslankt hebben | zullen afgeslankt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeslankt hebben | zou afgeslankt hebben | zou/zoudt afgeslankt hebben | zoudt afgeslankt hebben | zou afgeslankt hebben | zouden afgeslankt hebben | zouden afgeslankt hebben | zouden afgeslankt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeslankt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeslankt | er is afgeslankt | |||||||||
verleden | er werd afgeslankt | er was afgeslankt | |||||||||
toekomend | er zal afgeslankt worden | er zal afgeslankt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeslankt worden | er zou afgeslankt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeslankt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeslankt worden | afgeslankt te worden | ||||||||
toekomend | afgeslankt zullen worden | afgeslankt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeslankt zijn | afgeslankt te zijn | ||||||||
toekomend | afgeslankt zullen zijn | afgeslankt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeslankt | wordt afgeslankt | wordt afgeslankt | wordt afgeslankt | wordt afgeslankt | worden afgeslankt | worden afgeslankt | worden afgeslankt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeslankt | werd afgeslankt | werd afgeslankt | werdt afgeslankt | werd afgeslankt | werden afgeslankt | werden afgeslankt | werden afgeslankt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeslankt worden | zult afgeslankt worden | zult afgeslankt worden | zult afgeslankt worden | zal afgeslankt worden | zullen afgeslankt worden | zullen afgeslankt worden | zullen afgeslankt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeslankt worden | zou afgeslankt worden | zou/zoudt afgeslankt worden | zoudt afgeslankt worden | zou afgeslankt worden | zouden afgeslankt worden | zouden afgeslankt worden | zouden afgeslankt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeslankt | bent afgeslankt | bent/is afgeslankt | zijt afgeslankt | is afgeslankt | zijn afgeslankt | zijn afgeslankt | zijn afgeslankt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeslankt | was afgeslankt | was afgeslankt | waart afgeslankt | was afgeslankt | waren afgeslankt | waren afgeslankt | waren afgeslankt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeslankt zijn | zult afgeslankt zijn | zult afgeslankt zijn | zult afgeslankt zijn | zal afgeslankt zijn | zullen afgeslankt zijn | zullen afgeslankt zijn | zullen afgeslankt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeslankt zijn | zou afgeslankt zijn | zou/zoudt afgeslankt zijn | zoudt afgeslankt zijn | zou afgeslankt zijn | zouden afgeslankt zijn | zouden afgeslankt zijn | zouden afgeslankt zijn |