vervoeging van de bedrijvende vorm van argumenteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | argumenteren | te argumenteren | ||||||||
toekomend | zullen argumenteren | te zullen argumenteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geargumenteerd | te hebben geargumenteerd | ||||||||
toekomend | geargumenteerd zullen hebben | geargumenteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
argumenterend | geargumenteerd | ev. argumenteer |
mv. verouderd argumenteert |
argumentere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | argumenteer | argumenteert | argumenteert | argumenteert | argumenteert | argumenteren | argumenteren | argumenteren | |||
verleden (o.v.t.) | argumenteerde | argumenteerde | argumenteerde | argumenteerde | argumenteerde | argumenteerden | argumenteerden | argumenteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal argumenteren | zult/zal argumenteren | zult/zal argumenteren | zult argumenteren | zal argumenteren | zullen argumenteren | zullen argumenteren | zullen argumenteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou argumenteren | zou argumenteren | zou(dt) argumenteren | zoudt argumenteren | zou argumenteren | zouden argumenteren | zouden argumenteren | zouden argumenteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geargumenteerd | hebt geargumenteerd | hebt/heeft geargumenteerd | hebt geargumenteerd | heeft geargumenteerd | hebben geargumenteerd | hebben geargumenteerd | hebben geargumenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geargumenteerd | had geargumenteerd | had geargumenteerd | hadt geargumenteerd | had geargumenteerd | hadden geargumenteerd | hadden geargumenteerd | hadden geargumenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geargumenteerd hebben | zal/zult geargumenteerd hebben | zult/zal geargumenteerd hebben | zult geargumenteerd hebben | zal geargumenteerd hebben | zullen geargumenteerd hebben | zullen geargumenteerd hebben | zullen geargumenteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geargumenteerd hebben | zou geargumenteerd hebben | zou/zoudt geargumenteerd hebben | zoudt geargumenteerd hebben | zou geargumenteerd hebben | zouden geargumenteerd hebben | zouden geargumenteerd hebben | zouden geargumenteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geargumenteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geargumenteerd | er is geargumenteerd | |||||||||
verleden | er werd geargumenteerd | er was geargumenteerd | |||||||||
toekomend | er zal geargumenteerd worden | er zal geargumenteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geargumenteerd worden | er zou geargumenteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geargumenteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geargumenteerd worden | geargumenteerd te worden | ||||||||
toekomend | geargumenteerd zullen worden | geargumenteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geargumenteerd zijn | geargumenteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geargumenteerd zullen zijn | geargumenteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geargumenteerd | wordt geargumenteerd | wordt geargumenteerd | wordt geargumenteerd | wordt geargumenteerd | worden geargumenteerd | worden geargumenteerd | worden geargumenteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geargumenteerd | werd geargumenteerd | werd geargumenteerd | werdt geargumenteerd | werd geargumenteerd | werden geargumenteerd | werden geargumenteerd | werden geargumenteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geargumenteerd worden | zult geargumenteerd worden | zult geargumenteerd worden | zult geargumenteerd worden | zal geargumenteerd worden | zullen geargumenteerd worden | zullen geargumenteerd worden | zullen geargumenteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geargumenteerd worden | zou geargumenteerd worden | zou/zoudt geargumenteerd worden | zoudt geargumenteerd worden | zou geargumenteerd worden | zouden geargumenteerd worden | zouden geargumenteerd worden | zouden geargumenteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geargumenteerd | bent geargumenteerd | bent/is geargumenteerd | zijt geargumenteerd | is geargumenteerd | zijn geargumenteerd | zijn geargumenteerd | zijn geargumenteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geargumenteerd | was geargumenteerd | was geargumenteerd | waart geargumenteerd | was geargumenteerd | waren geargumenteerd | waren geargumenteerd | waren geargumenteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geargumenteerd zijn | zult geargumenteerd zijn | zult geargumenteerd zijn | zult geargumenteerd zijn | zal geargumenteerd zijn | zullen geargumenteerd zijn | zullen geargumenteerd zijn | zullen geargumenteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geargumenteerd zijn | zou geargumenteerd zijn | zou/zoudt geargumenteerd zijn | zoudt geargumenteerd zijn | zou geargumenteerd zijn | zouden geargumenteerd zijn | zouden geargumenteerd zijn | zouden geargumenteerd zijn |