vervoeging van de bedrijvende vorm van arresteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | arresteren | te arresteren | ||||||||
toekomend | zullen arresteren | te zullen arresteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gearresteerd | te hebben gearresteerd | ||||||||
toekomend | gearresteerd zullen hebben | gearresteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
arresterend | gearresteerd | ev. arresteer |
mv. verouderd arresteert |
arrestere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | arresteer | arresteert | arresteert | arresteert | arresteert | arresteren | arresteren | arresteren | |||
verleden (o.v.t.) | arresteerde | arresteerde | arresteerde | arresteerde | arresteerde | arresteerden | arresteerden | arresteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal arresteren | zult/zal arresteren | zult/zal arresteren | zult arresteren | zal arresteren | zullen arresteren | zullen arresteren | zullen arresteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou arresteren | zou arresteren | zou(dt) arresteren | zoudt arresteren | zou arresteren | zouden arresteren | zouden arresteren | zouden arresteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gearresteerd | hebt gearresteerd | hebt/heeft gearresteerd | hebt gearresteerd | heeft gearresteerd | hebben gearresteerd | hebben gearresteerd | hebben gearresteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gearresteerd | had gearresteerd | had gearresteerd | hadt gearresteerd | had gearresteerd | hadden gearresteerd | hadden gearresteerd | hadden gearresteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gearresteerd hebben | zal/zult gearresteerd hebben | zult/zal gearresteerd hebben | zult gearresteerd hebben | zal gearresteerd hebben | zullen gearresteerd hebben | zullen gearresteerd hebben | zullen gearresteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gearresteerd hebben | zou gearresteerd hebben | zou/zoudt gearresteerd hebben | zoudt gearresteerd hebben | zou gearresteerd hebben | zouden gearresteerd hebben | zouden gearresteerd hebben | zouden gearresteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gearresteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gearresteerd | er is gearresteerd | |||||||||
verleden | er werd gearresteerd | er was gearresteerd | |||||||||
toekomend | er zal gearresteerd worden | er zal gearresteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gearresteerd worden | er zou gearresteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gearresteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gearresteerd worden | gearresteerd te worden | ||||||||
toekomend | gearresteerd zullen worden | gearresteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gearresteerd zijn | gearresteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gearresteerd zullen zijn | gearresteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gearresteerd | wordt gearresteerd | wordt gearresteerd | wordt gearresteerd | wordt gearresteerd | worden gearresteerd | worden gearresteerd | worden gearresteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gearresteerd | werd gearresteerd | werd gearresteerd | werdt gearresteerd | werd gearresteerd | werden gearresteerd | werden gearresteerd | werden gearresteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gearresteerd worden | zult gearresteerd worden | zult gearresteerd worden | zult gearresteerd worden | zal gearresteerd worden | zullen gearresteerd worden | zullen gearresteerd worden | zullen gearresteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gearresteerd worden | zou gearresteerd worden | zou/zoudt gearresteerd worden | zoudt gearresteerd worden | zou gearresteerd worden | zouden gearresteerd worden | zouden gearresteerd worden | zouden gearresteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gearresteerd | bent gearresteerd | bent/is gearresteerd | zijt gearresteerd | is gearresteerd | zijn gearresteerd | zijn gearresteerd | zijn gearresteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gearresteerd | was gearresteerd | was gearresteerd | waart gearresteerd | was gearresteerd | waren gearresteerd | waren gearresteerd | waren gearresteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gearresteerd zijn | zult gearresteerd zijn | zult gearresteerd zijn | zult gearresteerd zijn | zal gearresteerd zijn | zullen gearresteerd zijn | zullen gearresteerd zijn | zullen gearresteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gearresteerd zijn | zou gearresteerd zijn | zou/zoudt gearresteerd zijn | zoudt gearresteerd zijn | zou gearresteerd zijn | zouden gearresteerd zijn | zouden gearresteerd zijn | zouden gearresteerd zijn |