vervoeging van de bedrijvende vorm van bebouwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bebouwen | te bebouwen | ||||||||
toekomend | zullen bebouwen | te zullen bebouwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bebouwd | te hebben bebouwd | ||||||||
toekomend | bebouwd zullen hebben | bebouwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bebouwend | bebouwd | ev. bebouw |
mv. verouderd bebouwt |
bebouwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bebouw | bebouwt | bebouwt | bebouwt | bebouwt | bebouwen | bebouwen | bebouwen | |||
verleden (o.v.t.) | bebouwde | bebouwde | bebouwde | bebouwde | bebouwde | bebouwden | bebouwden | bebouwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bebouwen | zult/zal bebouwen | zult/zal bebouwen | zult bebouwen | zal bebouwen | zullen bebouwen | zullen bebouwen | zullen bebouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bebouwen | zou bebouwen | zou(dt) bebouwen | zoudt bebouwen | zou bebouwen | zouden bebouwen | zouden bebouwen | zouden bebouwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bebouwd | hebt bebouwd | hebt/heeft bebouwd | hebt bebouwd | heeft bebouwd | hebben bebouwd | hebben bebouwd | hebben bebouwd | |||
verleden (v.v.t.) | had bebouwd | had bebouwd | had bebouwd | hadt bebouwd | had bebouwd | hadden bebouwd | hadden bebouwd | hadden bebouwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bebouwd hebben | zal/zult bebouwd hebben | zult/zal bebouwd hebben | zult bebouwd hebben | zal bebouwd hebben | zullen bebouwd hebben | zullen bebouwd hebben | zullen bebouwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bebouwd hebben | zou bebouwd hebben | zou/zoudt bebouwd hebben | zoudt bebouwd hebben | zou bebouwd hebben | zouden bebouwd hebben | zouden bebouwd hebben | zouden bebouwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bebouwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bebouwd | er is bebouwd | |||||||||
verleden | er werd bebouwd | er was bebouwd | |||||||||
toekomend | er zal bebouwd worden | er zal bebouwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bebouwd worden | er zou bebouwd zijn | |||||||||
lijdende vorm bebouwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bebouwd worden | bebouwd te worden | ||||||||
toekomend | bebouwd zullen worden | bebouwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bebouwd zijn | bebouwd te zijn | ||||||||
toekomend | bebouwd zullen zijn | bebouwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bebouwd | wordt bebouwd | wordt bebouwd | wordt bebouwd | wordt bebouwd | worden bebouwd | worden bebouwd | worden bebouwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bebouwd | werd bebouwd | werd bebouwd | werdt bebouwd | werd bebouwd | werden bebouwd | werden bebouwd | werden bebouwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bebouwd worden | zult bebouwd worden | zult bebouwd worden | zult bebouwd worden | zal bebouwd worden | zullen bebouwd worden | zullen bebouwd worden | zullen bebouwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bebouwd worden | zou bebouwd worden | zou/zoudt bebouwd worden | zoudt bebouwd worden | zou bebouwd worden | zouden bebouwd worden | zouden bebouwd worden | zouden bebouwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bebouwd | bent bebouwd | bent/is bebouwd | zijt bebouwd | is bebouwd | zijn bebouwd | zijn bebouwd | zijn bebouwd | |||
verleden (v.v.t.) | was bebouwd | was bebouwd | was bebouwd | waart bebouwd | was bebouwd | waren bebouwd | waren bebouwd | waren bebouwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bebouwd zijn | zult bebouwd zijn | zult bebouwd zijn | zult bebouwd zijn | zal bebouwd zijn | zullen bebouwd zijn | zullen bebouwd zijn | zullen bebouwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bebouwd zijn | zou bebouwd zijn | zou/zoudt bebouwd zijn | zoudt bebouwd zijn | zou bebouwd zijn | zouden bebouwd zijn | zouden bebouwd zijn | zouden bebouwd zijn |