vervoeging van de bedrijvende vorm van bedoelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedoelen | te bedoelen | ||||||||
toekomend | zullen bedoelen | te zullen bedoelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bedoeld | te hebben bedoeld | ||||||||
toekomend | bedoeld zullen hebben | bedoeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bedoelend | bedoeld | ev. bedoel |
mv. verouderd bedoelt |
bedoele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bedoel | bedoelt | bedoelt | bedoelt | bedoelt | bedoelen | bedoelen | bedoelen | |||
verleden (o.v.t.) | bedoelde | bedoelde | bedoelde | bedoelde | bedoelde | bedoelden | bedoelden | bedoelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedoelen | zult/zal bedoelen | zult/zal bedoelen | zult bedoelen | zal bedoelen | zullen bedoelen | zullen bedoelen | zullen bedoelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedoelen | zou bedoelen | zou(dt) bedoelen | zoudt bedoelen | zou bedoelen | zouden bedoelen | zouden bedoelen | zouden bedoelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bedoeld | hebt bedoeld | hebt/heeft bedoeld | hebt bedoeld | heeft bedoeld | hebben bedoeld | hebben bedoeld | hebben bedoeld | |||
verleden (v.v.t.) | had bedoeld | had bedoeld | had bedoeld | hadt bedoeld | had bedoeld | hadden bedoeld | hadden bedoeld | hadden bedoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedoeld hebben | zal/zult bedoeld hebben | zult/zal bedoeld hebben | zult bedoeld hebben | zal bedoeld hebben | zullen bedoeld hebben | zullen bedoeld hebben | zullen bedoeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedoeld hebben | zou bedoeld hebben | zou/zoudt bedoeld hebben | zoudt bedoeld hebben | zou bedoeld hebben | zouden bedoeld hebben | zouden bedoeld hebben | zouden bedoeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bedoeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bedoeld | er is bedoeld | |||||||||
verleden | er werd bedoeld | er was bedoeld | |||||||||
toekomend | er zal bedoeld worden | er zal bedoeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bedoeld worden | er zou bedoeld zijn | |||||||||
lijdende vorm bedoeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bedoeld worden | bedoeld te worden | ||||||||
toekomend | bedoeld zullen worden | bedoeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bedoeld zijn | bedoeld te zijn | ||||||||
toekomend | bedoeld zullen zijn | bedoeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bedoeld | wordt bedoeld | wordt bedoeld | wordt bedoeld | wordt bedoeld | worden bedoeld | worden bedoeld | worden bedoeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd bedoeld | werd bedoeld | werd bedoeld | werdt bedoeld | werd bedoeld | werden bedoeld | werden bedoeld | werden bedoeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bedoeld worden | zult bedoeld worden | zult bedoeld worden | zult bedoeld worden | zal bedoeld worden | zullen bedoeld worden | zullen bedoeld worden | zullen bedoeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bedoeld worden | zou bedoeld worden | zou/zoudt bedoeld worden | zoudt bedoeld worden | zou bedoeld worden | zouden bedoeld worden | zouden bedoeld worden | zouden bedoeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bedoeld | bent bedoeld | bent/is bedoeld | zijt bedoeld | is bedoeld | zijn bedoeld | zijn bedoeld | zijn bedoeld | |||
verleden (v.v.t.) | was bedoeld | was bedoeld | was bedoeld | waart bedoeld | was bedoeld | waren bedoeld | waren bedoeld | waren bedoeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bedoeld zijn | zult bedoeld zijn | zult bedoeld zijn | zult bedoeld zijn | zal bedoeld zijn | zullen bedoeld zijn | zullen bedoeld zijn | zullen bedoeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bedoeld zijn | zou bedoeld zijn | zou/zoudt bedoeld zijn | zoudt bedoeld zijn | zou bedoeld zijn | zouden bedoeld zijn | zouden bedoeld zijn | zouden bedoeld zijn |