vervoeging van de bedrijvende vorm van behalen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | behalen | te behalen | ||||||||
toekomend | zullen behalen | te zullen behalen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben behaald | te hebben behaald | ||||||||
toekomend | behaald zullen hebben | behaald te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
behalend | behaald | ev. behaal |
mv. verouderd behaalt |
behale | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | behaal | behaalt | behaalt | behaalt | behaalt | behalen | behalen | behalen | |||
verleden (o.v.t.) | behaalde | behaalde | behaalde | behaalde | behaalde | behaalden | behaalden | behaalden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal behalen | zult/zal behalen | zult/zal behalen | zult behalen | zal behalen | zullen behalen | zullen behalen | zullen behalen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou behalen | zou behalen | zou(dt) behalen | zoudt behalen | zou behalen | zouden behalen | zouden behalen | zouden behalen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb behaald | hebt behaald | hebt/heeft behaald | hebt behaald | heeft behaald | hebben behaald | hebben behaald | hebben behaald | |||
verleden (v.v.t.) | had behaald | had behaald | had behaald | hadt behaald | had behaald | hadden behaald | hadden behaald | hadden behaald | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal behaald hebben | zal/zult behaald hebben | zult/zal behaald hebben | zult behaald hebben | zal behaald hebben | zullen behaald hebben | zullen behaald hebben | zullen behaald hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou behaald hebben | zou behaald hebben | zou/zoudt behaald hebben | zoudt behaald hebben | zou behaald hebben | zouden behaald hebben | zouden behaald hebben | zouden behaald hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm behaald worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt behaald | er is behaald | |||||||||
verleden | er werd behaald | er was behaald | |||||||||
toekomend | er zal behaald worden | er zal behaald zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou behaald worden | er zou behaald zijn | |||||||||
lijdende vorm behaald worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | behaald worden | behaald te worden | ||||||||
toekomend | behaald zullen worden | behaald te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | behaald zijn | behaald te zijn | ||||||||
toekomend | behaald zullen zijn | behaald te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word behaald | wordt behaald | wordt behaald | wordt behaald | wordt behaald | worden behaald | worden behaald | worden behaald | |||
verleden (o.v.t.) | werd behaald | werd behaald | werd behaald | werdt behaald | werd behaald | werden behaald | werden behaald | werden behaald | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal behaald worden | zult behaald worden | zult behaald worden | zult behaald worden | zal behaald worden | zullen behaald worden | zullen behaald worden | zullen behaald worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou behaald worden | zou behaald worden | zou/zoudt behaald worden | zoudt behaald worden | zou behaald worden | zouden behaald worden | zouden behaald worden | zouden behaald worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben behaald | bent behaald | bent/is behaald | zijt behaald | is behaald | zijn behaald | zijn behaald | zijn behaald | |||
verleden (v.v.t.) | was behaald | was behaald | was behaald | waart behaald | was behaald | waren behaald | waren behaald | waren behaald | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal behaald zijn | zult behaald zijn | zult behaald zijn | zult behaald zijn | zal behaald zijn | zullen behaald zijn | zullen behaald zijn | zullen behaald zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou behaald zijn | zou behaald zijn | zou/zoudt behaald zijn | zoudt behaald zijn | zou behaald zijn | zouden behaald zijn | zouden behaald zijn | zouden behaald zijn |