vervoeging van de bedrijvende vorm van bekladderen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekladderen | te bekladderen | ||||||||
toekomend | zullen bekladderen | te zullen bekladderen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bekladderd | te hebben bekladderd | ||||||||
toekomend | bekladderd zullen hebben | bekladderd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekladderend | bekladderd | ev. bekladder |
mv. verouderd bekladdert |
bekladdere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bekladder | bekladdert | bekladdert | bekladdert | bekladdert | bekladderen | bekladderen | bekladderen | |||
verleden (o.v.t.) | bekladderde | bekladderde | bekladderde | bekladderde | bekladderde | bekladderden | bekladderden | bekladderden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekladderen | zult/zal bekladderen | zult/zal bekladderen | zult bekladderen | zal bekladderen | zullen bekladderen | zullen bekladderen | zullen bekladderen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekladderen | zou bekladderen | zou(dt) bekladderen | zoudt bekladderen | zou bekladderen | zouden bekladderen | zouden bekladderen | zouden bekladderen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bekladderd | hebt bekladderd | hebt/heeft bekladderd | hebt bekladderd | heeft bekladderd | hebben bekladderd | hebben bekladderd | hebben bekladderd | |||
verleden (v.v.t.) | had bekladderd | had bekladderd | had bekladderd | hadt bekladderd | had bekladderd | hadden bekladderd | hadden bekladderd | hadden bekladderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekladderd hebben | zal/zult bekladderd hebben | zult/zal bekladderd hebben | zult bekladderd hebben | zal bekladderd hebben | zullen bekladderd hebben | zullen bekladderd hebben | zullen bekladderd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekladderd hebben | zou bekladderd hebben | zou/zoudt bekladderd hebben | zoudt bekladderd hebben | zou bekladderd hebben | zouden bekladderd hebben | zouden bekladderd hebben | zouden bekladderd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bekladderd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bekladderd | er is bekladderd | |||||||||
verleden | er werd bekladderd | er was bekladderd | |||||||||
toekomend | er zal bekladderd worden | er zal bekladderd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bekladderd worden | er zou bekladderd zijn | |||||||||
lijdende vorm bekladderd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekladderd worden | bekladderd te worden | ||||||||
toekomend | bekladderd zullen worden | bekladderd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bekladderd zijn | bekladderd te zijn | ||||||||
toekomend | bekladderd zullen zijn | bekladderd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bekladderd | wordt bekladderd | wordt bekladderd | wordt bekladderd | wordt bekladderd | worden bekladderd | worden bekladderd | worden bekladderd | |||
verleden (o.v.t.) | werd bekladderd | werd bekladderd | werd bekladderd | werdt bekladderd | werd bekladderd | werden bekladderd | werden bekladderd | werden bekladderd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekladderd worden | zult bekladderd worden | zult bekladderd worden | zult bekladderd worden | zal bekladderd worden | zullen bekladderd worden | zullen bekladderd worden | zullen bekladderd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekladderd worden | zou bekladderd worden | zou/zoudt bekladderd worden | zoudt bekladderd worden | zou bekladderd worden | zouden bekladderd worden | zouden bekladderd worden | zouden bekladderd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bekladderd | bent bekladderd | bent/is bekladderd | zijt bekladderd | is bekladderd | zijn bekladderd | zijn bekladderd | zijn bekladderd | |||
verleden (v.v.t.) | was bekladderd | was bekladderd | was bekladderd | waart bekladderd | was bekladderd | waren bekladderd | waren bekladderd | waren bekladderd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekladderd zijn | zult bekladderd zijn | zult bekladderd zijn | zult bekladderd zijn | zal bekladderd zijn | zullen bekladderd zijn | zullen bekladderd zijn | zullen bekladderd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekladderd zijn | zou bekladderd zijn | zou/zoudt bekladderd zijn | zoudt bekladderd zijn | zou bekladderd zijn | zouden bekladderd zijn | zouden bekladderd zijn | zouden bekladderd zijn |