vervoeging van de bedrijvende vorm van beklinkeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beklinkeren | te beklinkeren | ||||||||
toekomend | zullen beklinkeren | te zullen beklinkeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beklinkerd | te hebben beklinkerd | ||||||||
toekomend | beklinkerd zullen hebben | beklinkerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beklinkerend | beklinkerd | ev. beklinker |
mv. verouderd beklinkert |
beklinkere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beklinker | beklinkert | beklinkert | beklinkert | beklinkert | beklinkeren | beklinkeren | beklinkeren | |||
verleden (o.v.t.) | beklinkerde | beklinkerde | beklinkerde | beklinkerde | beklinkerde | beklinkerden | beklinkerden | beklinkerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beklinkeren | zult/zal beklinkeren | zult/zal beklinkeren | zult beklinkeren | zal beklinkeren | zullen beklinkeren | zullen beklinkeren | zullen beklinkeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beklinkeren | zou beklinkeren | zou(dt) beklinkeren | zoudt beklinkeren | zou beklinkeren | zouden beklinkeren | zouden beklinkeren | zouden beklinkeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beklinkerd | hebt beklinkerd | hebt/heeft beklinkerd | hebt beklinkerd | heeft beklinkerd | hebben beklinkerd | hebben beklinkerd | hebben beklinkerd | |||
verleden (v.v.t.) | had beklinkerd | had beklinkerd | had beklinkerd | hadt beklinkerd | had beklinkerd | hadden beklinkerd | hadden beklinkerd | hadden beklinkerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beklinkerd hebben | zal/zult beklinkerd hebben | zult/zal beklinkerd hebben | zult beklinkerd hebben | zal beklinkerd hebben | zullen beklinkerd hebben | zullen beklinkerd hebben | zullen beklinkerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beklinkerd hebben | zou beklinkerd hebben | zou/zoudt beklinkerd hebben | zoudt beklinkerd hebben | zou beklinkerd hebben | zouden beklinkerd hebben | zouden beklinkerd hebben | zouden beklinkerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beklinkerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beklinkerd | er is beklinkerd | |||||||||
verleden | er werd beklinkerd | er was beklinkerd | |||||||||
toekomend | er zal beklinkerd worden | er zal beklinkerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beklinkerd worden | er zou beklinkerd zijn | |||||||||
lijdende vorm beklinkerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beklinkerd worden | beklinkerd te worden | ||||||||
toekomend | beklinkerd zullen worden | beklinkerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beklinkerd zijn | beklinkerd te zijn | ||||||||
toekomend | beklinkerd zullen zijn | beklinkerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beklinkerd | wordt beklinkerd | wordt beklinkerd | wordt beklinkerd | wordt beklinkerd | worden beklinkerd | worden beklinkerd | worden beklinkerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd beklinkerd | werd beklinkerd | werd beklinkerd | werdt beklinkerd | werd beklinkerd | werden beklinkerd | werden beklinkerd | werden beklinkerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beklinkerd worden | zult beklinkerd worden | zult beklinkerd worden | zult beklinkerd worden | zal beklinkerd worden | zullen beklinkerd worden | zullen beklinkerd worden | zullen beklinkerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beklinkerd worden | zou beklinkerd worden | zou/zoudt beklinkerd worden | zoudt beklinkerd worden | zou beklinkerd worden | zouden beklinkerd worden | zouden beklinkerd worden | zouden beklinkerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beklinkerd | bent beklinkerd | bent/is beklinkerd | zijt beklinkerd | is beklinkerd | zijn beklinkerd | zijn beklinkerd | zijn beklinkerd | |||
verleden (v.v.t.) | was beklinkerd | was beklinkerd | was beklinkerd | waart beklinkerd | was beklinkerd | waren beklinkerd | waren beklinkerd | waren beklinkerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beklinkerd zijn | zult beklinkerd zijn | zult beklinkerd zijn | zult beklinkerd zijn | zal beklinkerd zijn | zullen beklinkerd zijn | zullen beklinkerd zijn | zullen beklinkerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beklinkerd zijn | zou beklinkerd zijn | zou/zoudt beklinkerd zijn | zoudt beklinkerd zijn | zou beklinkerd zijn | zouden beklinkerd zijn | zouden beklinkerd zijn | zouden beklinkerd zijn |