vervoeging van de bedrijvende vorm van bekogelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekogelen | te bekogelen | ||||||||
toekomend | zullen bekogelen | te zullen bekogelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bekogeld | te hebben bekogeld | ||||||||
toekomend | bekogeld zullen hebben | bekogeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekogelend | bekogeld | ev. bekogel |
mv. verouderd bekogelt |
bekogele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bekogel | bekogelt | bekogelt | bekogelt | bekogelt | bekogelen | bekogelen | bekogelen | |||
verleden (o.v.t.) | bekogelde | bekogelde | bekogelde | bekogelde | bekogelde | bekogelden | bekogelden | bekogelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekogelen | zult/zal bekogelen | zult/zal bekogelen | zult bekogelen | zal bekogelen | zullen bekogelen | zullen bekogelen | zullen bekogelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekogelen | zou bekogelen | zou(dt) bekogelen | zoudt bekogelen | zou bekogelen | zouden bekogelen | zouden bekogelen | zouden bekogelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bekogeld | hebt bekogeld | hebt/heeft bekogeld | hebt bekogeld | heeft bekogeld | hebben bekogeld | hebben bekogeld | hebben bekogeld | |||
verleden (v.v.t.) | had bekogeld | had bekogeld | had bekogeld | hadt bekogeld | had bekogeld | hadden bekogeld | hadden bekogeld | hadden bekogeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekogeld hebben | zal/zult bekogeld hebben | zult/zal bekogeld hebben | zult bekogeld hebben | zal bekogeld hebben | zullen bekogeld hebben | zullen bekogeld hebben | zullen bekogeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekogeld hebben | zou bekogeld hebben | zou/zoudt bekogeld hebben | zoudt bekogeld hebben | zou bekogeld hebben | zouden bekogeld hebben | zouden bekogeld hebben | zouden bekogeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bekogeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bekogeld | er is bekogeld | |||||||||
verleden | er werd bekogeld | er was bekogeld | |||||||||
toekomend | er zal bekogeld worden | er zal bekogeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bekogeld worden | er zou bekogeld zijn | |||||||||
lijdende vorm bekogeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekogeld worden | bekogeld te worden | ||||||||
toekomend | bekogeld zullen worden | bekogeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bekogeld zijn | bekogeld te zijn | ||||||||
toekomend | bekogeld zullen zijn | bekogeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bekogeld | wordt bekogeld | wordt bekogeld | wordt bekogeld | wordt bekogeld | worden bekogeld | worden bekogeld | worden bekogeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd bekogeld | werd bekogeld | werd bekogeld | werdt bekogeld | werd bekogeld | werden bekogeld | werden bekogeld | werden bekogeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekogeld worden | zult bekogeld worden | zult bekogeld worden | zult bekogeld worden | zal bekogeld worden | zullen bekogeld worden | zullen bekogeld worden | zullen bekogeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekogeld worden | zou bekogeld worden | zou/zoudt bekogeld worden | zoudt bekogeld worden | zou bekogeld worden | zouden bekogeld worden | zouden bekogeld worden | zouden bekogeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bekogeld | bent bekogeld | bent/is bekogeld | zijt bekogeld | is bekogeld | zijn bekogeld | zijn bekogeld | zijn bekogeld | |||
verleden (v.v.t.) | was bekogeld | was bekogeld | was bekogeld | waart bekogeld | was bekogeld | waren bekogeld | waren bekogeld | waren bekogeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekogeld zijn | zult bekogeld zijn | zult bekogeld zijn | zult bekogeld zijn | zal bekogeld zijn | zullen bekogeld zijn | zullen bekogeld zijn | zullen bekogeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekogeld zijn | zou bekogeld zijn | zou/zoudt bekogeld zijn | zoudt bekogeld zijn | zou bekogeld zijn | zouden bekogeld zijn | zouden bekogeld zijn | zouden bekogeld zijn |