vervoeging van de bedrijvende vorm van bekoren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekoren | te bekoren | ||||||||
toekomend | zullen bekoren | te zullen bekoren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bekoord | te hebben bekoord | ||||||||
toekomend | bekoord zullen hebben | bekoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bekorend | bekoord | ev. bekoor |
mv. verouderd bekoort |
bekore | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bekoor | bekoort | bekoort | bekoort | bekoort | bekoren | bekoren | bekoren | |||
verleden (o.v.t.) | bekoorde | bekoorde | bekoorde | bekoorde | bekoorde | bekoorden | bekoorden | bekoorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekoren | zult/zal bekoren | zult/zal bekoren | zult bekoren | zal bekoren | zullen bekoren | zullen bekoren | zullen bekoren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekoren | zou bekoren | zou(dt) bekoren | zoudt bekoren | zou bekoren | zouden bekoren | zouden bekoren | zouden bekoren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bekoord | hebt bekoord | hebt/heeft bekoord | hebt bekoord | heeft bekoord | hebben bekoord | hebben bekoord | hebben bekoord | |||
verleden (v.v.t.) | had bekoord | had bekoord | had bekoord | hadt bekoord | had bekoord | hadden bekoord | hadden bekoord | hadden bekoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekoord hebben | zal/zult bekoord hebben | zult/zal bekoord hebben | zult bekoord hebben | zal bekoord hebben | zullen bekoord hebben | zullen bekoord hebben | zullen bekoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekoord hebben | zou bekoord hebben | zou/zoudt bekoord hebben | zoudt bekoord hebben | zou bekoord hebben | zouden bekoord hebben | zouden bekoord hebben | zouden bekoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bekoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bekoord | er is bekoord | |||||||||
verleden | er werd bekoord | er was bekoord | |||||||||
toekomend | er zal bekoord worden | er zal bekoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bekoord worden | er zou bekoord zijn | |||||||||
lijdende vorm bekoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bekoord worden | bekoord te worden | ||||||||
toekomend | bekoord zullen worden | bekoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bekoord zijn | bekoord te zijn | ||||||||
toekomend | bekoord zullen zijn | bekoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bekoord | wordt bekoord | wordt bekoord | wordt bekoord | wordt bekoord | worden bekoord | worden bekoord | worden bekoord | |||
verleden (o.v.t.) | werd bekoord | werd bekoord | werd bekoord | werdt bekoord | werd bekoord | werden bekoord | werden bekoord | werden bekoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bekoord worden | zult bekoord worden | zult bekoord worden | zult bekoord worden | zal bekoord worden | zullen bekoord worden | zullen bekoord worden | zullen bekoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bekoord worden | zou bekoord worden | zou/zoudt bekoord worden | zoudt bekoord worden | zou bekoord worden | zouden bekoord worden | zouden bekoord worden | zouden bekoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bekoord | bent bekoord | bent/is bekoord | zijt bekoord | is bekoord | zijn bekoord | zijn bekoord | zijn bekoord | |||
verleden (v.v.t.) | was bekoord | was bekoord | was bekoord | waart bekoord | was bekoord | waren bekoord | waren bekoord | waren bekoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bekoord zijn | zult bekoord zijn | zult bekoord zijn | zult bekoord zijn | zal bekoord zijn | zullen bekoord zijn | zullen bekoord zijn | zullen bekoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bekoord zijn | zou bekoord zijn | zou/zoudt bekoord zijn | zoudt bekoord zijn | zou bekoord zijn | zouden bekoord zijn | zouden bekoord zijn | zouden bekoord zijn |