vervoeging van de bedrijvende vorm van beschieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschieten | te beschieten | ||||||||
toekomend | zullen beschieten | te zullen beschieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben beschoten | te hebben beschoten | ||||||||
toekomend | beschoten zullen hebben | beschoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
beschietend | beschoten | ev. beschiet |
mv. verouderd beschiet |
beschiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | beschiet | beschiet | beschiet | beschiet | beschiet | beschieten | beschieten | beschieten | |||
verleden (o.v.t.) | beschoot | beschoot | beschoot | beschoot | beschoot | beschoten | beschoten | beschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschieten | zult/zal beschieten | zult/zal beschieten | zult beschieten | zal beschieten | zullen beschieten | zullen beschieten | zullen beschieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschieten | zou beschieten | zou(dt) beschieten | zoudt beschieten | zou beschieten | zouden beschieten | zouden beschieten | zouden beschieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb beschoten | hebt beschoten | hebt/heeft beschoten | hebt beschoten | heeft beschoten | hebben beschoten | hebben beschoten | hebben beschoten | |||
verleden (v.v.t.) | had beschoten | had beschoten | had beschoten | hadt beschoten | had beschoten | hadden beschoten | hadden beschoten | hadden beschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschoten hebben | zal/zult beschoten hebben | zult/zal beschoten hebben | zult beschoten hebben | zal beschoten hebben | zullen beschoten hebben | zullen beschoten hebben | zullen beschoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschoten hebben | zou beschoten hebben | zou/zoudt beschoten hebben | zoudt beschoten hebben | zou beschoten hebben | zouden beschoten hebben | zouden beschoten hebben | zouden beschoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm beschoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt beschoten | er is beschoten | |||||||||
verleden | er werd beschoten | er was beschoten | |||||||||
toekomend | er zal beschoten worden | er zal beschoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou beschoten worden | er zou beschoten zijn | |||||||||
lijdende vorm beschoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | beschoten worden | beschoten te worden | ||||||||
toekomend | beschoten zullen worden | beschoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | beschoten zijn | beschoten te zijn | ||||||||
toekomend | beschoten zullen zijn | beschoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word beschoten | wordt beschoten | wordt beschoten | wordt beschoten | wordt beschoten | worden beschoten | worden beschoten | worden beschoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd beschoten | werd beschoten | werd beschoten | werdt beschoten | werd beschoten | werden beschoten | werden beschoten | werden beschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal beschoten worden | zult beschoten worden | zult beschoten worden | zult beschoten worden | zal beschoten worden | zullen beschoten worden | zullen beschoten worden | zullen beschoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou beschoten worden | zou beschoten worden | zou/zoudt beschoten worden | zoudt beschoten worden | zou beschoten worden | zouden beschoten worden | zouden beschoten worden | zouden beschoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben beschoten | bent beschoten | bent/is beschoten | zijt beschoten | is beschoten | zijn beschoten | zijn beschoten | zijn beschoten | |||
verleden (v.v.t.) | was beschoten | was beschoten | was beschoten | waart beschoten | was beschoten | waren beschoten | waren beschoten | waren beschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal beschoten zijn | zult beschoten zijn | zult beschoten zijn | zult beschoten zijn | zal beschoten zijn | zullen beschoten zijn | zullen beschoten zijn | zullen beschoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou beschoten zijn | zou beschoten zijn | zou/zoudt beschoten zijn | zoudt beschoten zijn | zou beschoten zijn | zouden beschoten zijn | zouden beschoten zijn | zouden beschoten zijn |