vervoeging van de bedrijvende vorm van bestelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestelen | te bestelen | ||||||||
toekomend | zullen bestelen | te zullen bestelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bestolen | te hebben bestolen | ||||||||
toekomend | bestolen zullen hebben | bestolen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bestelend | bestolen | ev. besteel |
mv. verouderd besteelt |
bestele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | besteel | besteelt | besteelt | besteelt | besteelt | bestelen | bestelen | bestelen | |||
verleden (o.v.t.) | bestal | bestal | bestal | bestaalt | bestal | bestalen | bestalen | bestalen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestelen | zult/zal bestelen | zult/zal bestelen | zult bestelen | zal bestelen | zullen bestelen | zullen bestelen | zullen bestelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestelen | zou bestelen | zou(dt) bestelen | zoudt bestelen | zou bestelen | zouden bestelen | zouden bestelen | zouden bestelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bestolen | hebt bestolen | hebt/heeft bestolen | hebt bestolen | heeft bestolen | hebben bestolen | hebben bestolen | hebben bestolen | |||
verleden (v.v.t.) | had bestolen | had bestolen | had bestolen | hadt bestolen | had bestolen | hadden bestolen | hadden bestolen | hadden bestolen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestolen hebben | zal/zult bestolen hebben | zult/zal bestolen hebben | zult bestolen hebben | zal bestolen hebben | zullen bestolen hebben | zullen bestolen hebben | zullen bestolen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestolen hebben | zou bestolen hebben | zou/zoudt bestolen hebben | zoudt bestolen hebben | zou bestolen hebben | zouden bestolen hebben | zouden bestolen hebben | zouden bestolen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bestolen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bestolen | er is bestolen | |||||||||
verleden | er werd bestolen | er was bestolen | |||||||||
toekomend | er zal bestolen worden | er zal bestolen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bestolen worden | er zou bestolen zijn | |||||||||
lijdende vorm bestolen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestolen worden | bestolen te worden | ||||||||
toekomend | bestolen zullen worden | bestolen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bestolen zijn | bestolen te zijn | ||||||||
toekomend | bestolen zullen zijn | bestolen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bestolen | wordt bestolen | wordt bestolen | wordt bestolen | wordt bestolen | worden bestolen | worden bestolen | worden bestolen | |||
verleden (o.v.t.) | werd bestolen | werd bestolen | werd bestolen | werdt bestolen | werd bestolen | werden bestolen | werden bestolen | werden bestolen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestolen worden | zult bestolen worden | zult bestolen worden | zult bestolen worden | zal bestolen worden | zullen bestolen worden | zullen bestolen worden | zullen bestolen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestolen worden | zou bestolen worden | zou/zoudt bestolen worden | zoudt bestolen worden | zou bestolen worden | zouden bestolen worden | zouden bestolen worden | zouden bestolen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bestolen | bent bestolen | bent/is bestolen | zijt bestolen | is bestolen | zijn bestolen | zijn bestolen | zijn bestolen | |||
verleden (v.v.t.) | was bestolen | was bestolen | was bestolen | waart bestolen | was bestolen | waren bestolen | waren bestolen | waren bestolen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestolen zijn | zult bestolen zijn | zult bestolen zijn | zult bestolen zijn | zal bestolen zijn | zullen bestolen zijn | zullen bestolen zijn | zullen bestolen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestolen zijn | zou bestolen zijn | zou/zoudt bestolen zijn | zoudt bestolen zijn | zou bestolen zijn | zouden bestolen zijn | zouden bestolen zijn | zouden bestolen zijn |