vervoeging van de bedrijvende vorm van besterven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | besterven | te besterven | ||||||||
toekomend | zullen besterven | te zullen besterven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn bestorven | te zijn bestorven | ||||||||
toekomend | bestorven zullen zijn | bestorven te zullen zijn | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bestervend | bestorven | ev. besterf |
mv. verouderd besterft |
besterve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | besterf | besterft | besterft | besterft | besterft | besterven | besterven | besterven | |||
verleden (o.v.t.) | bestierf | bestierf | bestierf | bestierf | bestierf | bestierven | bestierven | bestierven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal besterven | zult/zal besterven | zult/zal besterven | zult besterven | zal besterven | zullen besterven | zullen besterven | zullen besterven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou besterven | zou besterven | zou(dt) besterven | zoudt besterven | zou besterven | zouden besterven | zouden besterven | zouden besterven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bestorven | bent bestorven | bent/is bestorven | zijt bestorven | is bestorven | zijn bestorven | zijn bestorven | zijn bestorven | |||
verleden (v.v.t.) | was bestorven | was bestorven | was bestorven | waart bestorven | was bestorven | waren bestorven | waren bestorven | waren bestorven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestorven zijn | zal/zult bestorven zijn | zult/zal bestorven zijn | zult bestorven zijn | zal bestorven zijn | zullen bestorven zijn | zullen bestorven zijn | zullen bestorven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestorven zijn | zou bestorven zijn | zou/zoudt bestorven zijn | zoudt bestorven zijn | zou bestorven zijn | zouden bestorven zijn | zouden bestorven zijn | zouden bestorven zijn | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bestorven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bestorven | er is bestorven | |||||||||
verleden | er werd bestorven | er was bestorven | |||||||||
toekomend | er zal bestorven worden | er zal bestorven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bestorven worden | er zou bestorven zijn | |||||||||
lijdende vorm bestorven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bestorven worden | bestorven te worden | ||||||||
toekomend | bestorven zullen worden | bestorven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bestorven zijn | bestorven te zijn | ||||||||
toekomend | bestorven zullen zijn | bestorven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bestorven | wordt bestorven | wordt bestorven | wordt bestorven | wordt bestorven | worden bestorven | worden bestorven | worden bestorven | |||
verleden (o.v.t.) | werd bestorven | werd bestorven | werd bestorven | werdt bestorven | werd bestorven | werden bestorven | werden bestorven | werden bestorven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bestorven worden | zult bestorven worden | zult bestorven worden | zult bestorven worden | zal bestorven worden | zullen bestorven worden | zullen bestorven worden | zullen bestorven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bestorven worden | zou bestorven worden | zou/zoudt bestorven worden | zoudt bestorven worden | zou bestorven worden | zouden bestorven worden | zouden bestorven worden | zouden bestorven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bestorven | bent bestorven | bent/is bestorven | zijt bestorven | is bestorven | zijn bestorven | zijn bestorven | zijn bestorven | |||
verleden (v.v.t.) | was bestorven | was bestorven | was bestorven | waart bestorven | was bestorven | waren bestorven | waren bestorven | waren bestorven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bestorven zijn | zult bestorven zijn | zult bestorven zijn | zult bestorven zijn | zal bestorven zijn | zullen bestorven zijn | zullen bestorven zijn | zullen bestorven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bestorven zijn | zou bestorven zijn | zou/zoudt bestorven zijn | zoudt bestorven zijn | zou bestorven zijn | zouden bestorven zijn | zouden bestorven zijn | zouden bestorven zijn |