vervoeging van de bedrijvende vorm van betegelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | betegelen | te betegelen | ||||||||
toekomend | zullen betegelen | te zullen betegelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben betegeld | te hebben betegeld | ||||||||
toekomend | betegeld zullen hebben | betegeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
betegelend | betegeld | ev. betegel |
mv. verouderd betegelt |
betegele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | betegel | betegelt | betegelt | betegelt | betegelt | betegelen | betegelen | betegelen | |||
verleden (o.v.t.) | betegelde | betegelde | betegelde | betegelde | betegelde | betegelden | betegelden | betegelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal betegelen | zult/zal betegelen | zult/zal betegelen | zult betegelen | zal betegelen | zullen betegelen | zullen betegelen | zullen betegelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou betegelen | zou betegelen | zou(dt) betegelen | zoudt betegelen | zou betegelen | zouden betegelen | zouden betegelen | zouden betegelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb betegeld | hebt betegeld | hebt/heeft betegeld | hebt betegeld | heeft betegeld | hebben betegeld | hebben betegeld | hebben betegeld | |||
verleden (v.v.t.) | had betegeld | had betegeld | had betegeld | hadt betegeld | had betegeld | hadden betegeld | hadden betegeld | hadden betegeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal betegeld hebben | zal/zult betegeld hebben | zult/zal betegeld hebben | zult betegeld hebben | zal betegeld hebben | zullen betegeld hebben | zullen betegeld hebben | zullen betegeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou betegeld hebben | zou betegeld hebben | zou/zoudt betegeld hebben | zoudt betegeld hebben | zou betegeld hebben | zouden betegeld hebben | zouden betegeld hebben | zouden betegeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm betegeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt betegeld | er is betegeld | |||||||||
verleden | er werd betegeld | er was betegeld | |||||||||
toekomend | er zal betegeld worden | er zal betegeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou betegeld worden | er zou betegeld zijn | |||||||||
lijdende vorm betegeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | betegeld worden | betegeld te worden | ||||||||
toekomend | betegeld zullen worden | betegeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | betegeld zijn | betegeld te zijn | ||||||||
toekomend | betegeld zullen zijn | betegeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word betegeld | wordt betegeld | wordt betegeld | wordt betegeld | wordt betegeld | worden betegeld | worden betegeld | worden betegeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd betegeld | werd betegeld | werd betegeld | werdt betegeld | werd betegeld | werden betegeld | werden betegeld | werden betegeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal betegeld worden | zult betegeld worden | zult betegeld worden | zult betegeld worden | zal betegeld worden | zullen betegeld worden | zullen betegeld worden | zullen betegeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou betegeld worden | zou betegeld worden | zou/zoudt betegeld worden | zoudt betegeld worden | zou betegeld worden | zouden betegeld worden | zouden betegeld worden | zouden betegeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben betegeld | bent betegeld | bent/is betegeld | zijt betegeld | is betegeld | zijn betegeld | zijn betegeld | zijn betegeld | |||
verleden (v.v.t.) | was betegeld | was betegeld | was betegeld | waart betegeld | was betegeld | waren betegeld | waren betegeld | waren betegeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal betegeld zijn | zult betegeld zijn | zult betegeld zijn | zult betegeld zijn | zal betegeld zijn | zullen betegeld zijn | zullen betegeld zijn | zullen betegeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou betegeld zijn | zou betegeld zijn | zou/zoudt betegeld zijn | zoudt betegeld zijn | zou betegeld zijn | zouden betegeld zijn | zouden betegeld zijn | zouden betegeld zijn |