vervoeging van de bedrijvende vorm van bijhalen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijhalen | bij te halen | ||||||||
toekomend | zullen bijhalen bij zullen halen |
te zullen bijhalen bij te zullen halen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgehaald | te hebben bijgehaald | ||||||||
toekomend | bijgehaald zullen hebben | bijgehaald te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bijhalend | bijgehaald | ev. haal bij |
mv. verouderd haalt bij |
hale bij (bijzin) bijhale | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | haal bij | haalt bij | haalt bij | haalt bij | haalt bij | halen bij | halen bij | halen bij | |||
verleden (o.v.t.) | haalde bij | haalde bij | haalde bij | haalde bij | haalde bij | haalden bij | haalden bij | haalden bij | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijhalen | zult/zal bijhalen | zult/zal bijhalen | zult bijhalen | zal bijhalen | zullen bijhalen | zullen bijhalen | zullen bijhalen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijhalen | zou bijhalen | zou(dt) bijhalen | zoudt bijhalen | zou bijhalen | zouden bijhalen | zouden bijhalen | zouden bijhalen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bijhaal | bijhaalt | bijhaalt | bijhaalt | bijhaalt | bijhalen | bijhalen | bijhalen | |||
verleden (o.v.t.) | bijhaalde | bijhaalde | bijhaalde | bijhaalde | bijhaalde | bijhaalden | bijhaalden | bijhaalden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijhalen bij zal halen |
zult/zal bijhalen bij zult/zal halen |
zult/zal bijhalen bij zult/zal halen |
zult bijhalen bij zult halen |
zal bijhalen bij zal halen |
zullen bijhalen bij zullen halen |
zullen bijhalen bij zullen halen |
zullen bijhalen bij zullen halen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijhalen bij zou halen |
zou bijhalen bij zou halen |
zou(dt) bijhalen bij zou(dt) halen |
zoudt bijhalen bij zoudt halen |
zou bijhalen bij zou halen |
zouden bijhalen bij zouden halen |
zouden bijhalen bij zouden halen |
zouden bijhalen bij zouden halen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgehaald | hebt bijgehaald | hebt/heeft bijgehaald | hebt bijgehaald | heeft bijgehaald | hebben bijgehaald | hebben bijgehaald | hebben bijgehaald | |||
verleden (v.v.t.) | had bijgehaald | had bijgehaald | had bijgehaald | hadt bijgehaald | had bijgehaald | hadden bijgehaald | hadden bijgehaald | hadden bijgehaald | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgehaald hebben | zal/zult bijgehaald hebben | zult/zal bijgehaald hebben | zult bijgehaald hebben | zal bijgehaald hebben | zullen bijgehaald hebben | zullen bijgehaald hebben | zullen bijgehaald hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgehaald hebben | zou bijgehaald hebben | zou/zoudt bijgehaald hebben | zoudt bijgehaald hebben | zou bijgehaald hebben | zouden bijgehaald hebben | zouden bijgehaald hebben | zouden bijgehaald hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bijgehaald worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgehaald | er is bijgehaald | |||||||||
verleden | er werd bijgehaald | er was bijgehaald | |||||||||
toekomend | er zal bijgehaald worden | er zal bijgehaald zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bijgehaald worden | er zou bijgehaald zijn | |||||||||
lijdende vorm bijgehaald worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijgehaald worden | bijgehaald te worden | ||||||||
toekomend | bijgehaald zullen worden | bijgehaald te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgehaald zijn | bijgehaald te zijn | ||||||||
toekomend | bijgehaald zullen zijn | bijgehaald te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bijgehaald | wordt bijgehaald | wordt bijgehaald | wordt bijgehaald | wordt bijgehaald | worden bijgehaald | worden bijgehaald | worden bijgehaald | |||
verleden (o.v.t.) | werd bijgehaald | werd bijgehaald | werd bijgehaald | werdt bijgehaald | werd bijgehaald | werden bijgehaald | werden bijgehaald | werden bijgehaald | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijgehaald worden | zult bijgehaald worden | zult bijgehaald worden | zult bijgehaald worden | zal bijgehaald worden | zullen bijgehaald worden | zullen bijgehaald worden | zullen bijgehaald worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijgehaald worden | zou bijgehaald worden | zou/zoudt bijgehaald worden | zoudt bijgehaald worden | zou bijgehaald worden | zouden bijgehaald worden | zouden bijgehaald worden | zouden bijgehaald worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bijgehaald | bent bijgehaald | bent/is bijgehaald | zijt bijgehaald | is bijgehaald | zijn bijgehaald | zijn bijgehaald | zijn bijgehaald | |||
verleden (v.v.t.) | was bijgehaald | was bijgehaald | was bijgehaald | waart bijgehaald | was bijgehaald | waren bijgehaald | waren bijgehaald | waren bijgehaald | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgehaald zijn | zult bijgehaald zijn | zult bijgehaald zijn | zult bijgehaald zijn | zal bijgehaald zijn | zullen bijgehaald zijn | zullen bijgehaald zijn | zullen bijgehaald zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgehaald zijn | zou bijgehaald zijn | zou/zoudt bijgehaald zijn | zoudt bijgehaald zijn | zou bijgehaald zijn | zouden bijgehaald zijn | zouden bijgehaald zijn | zouden bijgehaald zijn |