vervoeging van de bedrijvende vorm van bijmesten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijmesten | bij te mesten | ||||||
toekomend | zullen bijmesten bij zullen mesten |
te zullen bijmesten bij te zullen mesten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgemest | te hebben bijgemest | ||||||
toekomend | bijgemest zullen hebben | bijgemest te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijmestend | bijgemest | ev. mest bij |
mv. verouderd mest bij |
meste bij (bijzin) bijmeste | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | mest bij | mest bij | mest bij | mest bij | mest bij | mesten bij | mesten bij | mesten bij | |
verleden (o.v.t.) | mestte bij | mestte bij | mestte bij | mestte bij | mestte bij | mestten bij | mestten bij | mestten bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijmesten | zult/zal bijmesten | zult/zal bijmesten | zult bijmesten | zal bijmesten | zullen bijmesten | zullen bijmesten | zullen bijmesten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijmesten | zou bijmesten | zou(dt) bijmesten | zoudt bijmesten | zou bijmesten | zouden bijmesten | zouden bijmesten | zouden bijmesten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijmest | bijmest | bijmest | bijmest | bijmest | bijmesten | bijmesten | bijmesten | |
verleden (o.v.t.) | bijmestte | bijmestte | bijmestte | bijmestte | bijmestte | bijmestten | bijmestten | bijmestten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijmesten bij zal mesten |
zult/zal bijmesten bij zult/zal mesten |
zult/zal bijmesten bij zult/zal mesten |
zult bijmesten bij zult mesten |
zal bijmesten bij zal mesten |
zullen bijmesten bij zullen mesten |
zullen bijmesten bij zullen mesten |
zullen bijmesten bij zullen mesten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijmesten bij zou mesten |
zou bijmesten bij zou mesten |
zou(dt) bijmesten bij zou(dt) mesten |
zoudt bijmesten bij zoudt mesten |
zou bijmesten bij zou mesten |
zouden bijmesten bij zouden mesten |
zouden bijmesten bij zouden mesten |
zouden bijmesten bij zouden mesten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgemest | hebt bijgemest | hebt/heeft bijgemest | hebt bijgemest | heeft bijgemest | hebben bijgemest | hebben bijgemest | hebben bijgemest | |
verleden (v.v.t.) | had bijgemest | had bijgemest | had bijgemest | hadt bijgemest | had bijgemest | hadden bijgemest | hadden bijgemest | hadden bijgemest | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgemest hebben | zal/zult bijgemest hebben | zult/zal bijgemest hebben | zult bijgemest hebben | zal bijgemest hebben | zullen bijgemest hebben | zullen bijgemest hebben | zullen bijgemest hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgemest hebben | zou bijgemest hebben | zou/zoudt bijgemest hebben | zoudt bijgemest hebben | zou bijgemest hebben | zouden bijgemest hebben | zouden bijgemest hebben | zouden bijgemest hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm bijgemest worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgemest | er is bijgemest | |||||||
verleden | er werd bijgemest | er was bijgemest | |||||||
toekomend | er zal bijgemest worden | er zal bijgemest zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou bijgemest worden | er zou bijgemest zijn |