vervoeging van de bedrijvende vorm van bijpunten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijpunten | bij te punten | ||||||||
toekomend | zullen bijpunten bij zullen punten |
te zullen bijpunten bij te zullen punten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgepunt | te hebben bijgepunt | ||||||||
toekomend | bijgepunt zullen hebben | bijgepunt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bijpuntend | bijgepunt | ev. punt bij |
mv. verouderd punt bij |
punte bij (bijzin) bijpunte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | punt bij | punt bij | punt bij | punt bij | punt bij | punten bij | punten bij | punten bij | |||
verleden (o.v.t.) | puntte bij | puntte bij | puntte bij | puntte bij | puntte bij | puntten bij | puntten bij | puntten bij | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijpunten | zult/zal bijpunten | zult/zal bijpunten | zult bijpunten | zal bijpunten | zullen bijpunten | zullen bijpunten | zullen bijpunten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijpunten | zou bijpunten | zou(dt) bijpunten | zoudt bijpunten | zou bijpunten | zouden bijpunten | zouden bijpunten | zouden bijpunten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | bijpunt | bijpunt | bijpunt | bijpunt | bijpunt | bijpunten | bijpunten | bijpunten | |||
verleden (o.v.t.) | bijpuntte | bijpuntte | bijpuntte | bijpuntte | bijpuntte | bijpuntten | bijpuntten | bijpuntten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijpunten bij zal punten |
zult/zal bijpunten bij zult/zal punten |
zult/zal bijpunten bij zult/zal punten |
zult bijpunten bij zult punten |
zal bijpunten bij zal punten |
zullen bijpunten bij zullen punten |
zullen bijpunten bij zullen punten |
zullen bijpunten bij zullen punten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijpunten bij zou punten |
zou bijpunten bij zou punten |
zou(dt) bijpunten bij zou(dt) punten |
zoudt bijpunten bij zoudt punten |
zou bijpunten bij zou punten |
zouden bijpunten bij zouden punten |
zouden bijpunten bij zouden punten |
zouden bijpunten bij zouden punten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgepunt | hebt bijgepunt | hebt/heeft bijgepunt | hebt bijgepunt | heeft bijgepunt | hebben bijgepunt | hebben bijgepunt | hebben bijgepunt | |||
verleden (v.v.t.) | had bijgepunt | had bijgepunt | had bijgepunt | hadt bijgepunt | had bijgepunt | hadden bijgepunt | hadden bijgepunt | hadden bijgepunt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgepunt hebben | zal/zult bijgepunt hebben | zult/zal bijgepunt hebben | zult bijgepunt hebben | zal bijgepunt hebben | zullen bijgepunt hebben | zullen bijgepunt hebben | zullen bijgepunt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgepunt hebben | zou bijgepunt hebben | zou/zoudt bijgepunt hebben | zoudt bijgepunt hebben | zou bijgepunt hebben | zouden bijgepunt hebben | zouden bijgepunt hebben | zouden bijgepunt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm bijgepunt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt bijgepunt | er is bijgepunt | |||||||||
verleden | er werd bijgepunt | er was bijgepunt | |||||||||
toekomend | er zal bijgepunt worden | er zal bijgepunt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou bijgepunt worden | er zou bijgepunt zijn | |||||||||
lijdende vorm bijgepunt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijgepunt worden | bijgepunt te worden | ||||||||
toekomend | bijgepunt zullen worden | bijgepunt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgepunt zijn | bijgepunt te zijn | ||||||||
toekomend | bijgepunt zullen zijn | bijgepunt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word bijgepunt | wordt bijgepunt | wordt bijgepunt | wordt bijgepunt | wordt bijgepunt | worden bijgepunt | worden bijgepunt | worden bijgepunt | |||
verleden (o.v.t.) | werd bijgepunt | werd bijgepunt | werd bijgepunt | werdt bijgepunt | werd bijgepunt | werden bijgepunt | werden bijgepunt | werden bijgepunt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijgepunt worden | zult bijgepunt worden | zult bijgepunt worden | zult bijgepunt worden | zal bijgepunt worden | zullen bijgepunt worden | zullen bijgepunt worden | zullen bijgepunt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijgepunt worden | zou bijgepunt worden | zou/zoudt bijgepunt worden | zoudt bijgepunt worden | zou bijgepunt worden | zouden bijgepunt worden | zouden bijgepunt worden | zouden bijgepunt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben bijgepunt | bent bijgepunt | bent/is bijgepunt | zijt bijgepunt | is bijgepunt | zijn bijgepunt | zijn bijgepunt | zijn bijgepunt | |||
verleden (v.v.t.) | was bijgepunt | was bijgepunt | was bijgepunt | waart bijgepunt | was bijgepunt | waren bijgepunt | waren bijgepunt | waren bijgepunt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgepunt zijn | zult bijgepunt zijn | zult bijgepunt zijn | zult bijgepunt zijn | zal bijgepunt zijn | zullen bijgepunt zijn | zullen bijgepunt zijn | zullen bijgepunt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgepunt zijn | zou bijgepunt zijn | zou/zoudt bijgepunt zijn | zoudt bijgepunt zijn | zou bijgepunt zijn | zouden bijgepunt zijn | zouden bijgepunt zijn | zouden bijgepunt zijn |