vervoeging van de bedrijvende vorm van binnenharken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | binnenharken | te binnenharken | ||||||
toekomend | zullen binnenharken | te zullen binnenharken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben binnengeharkt | te hebben binnengeharkt | ||||||
toekomend | binnengeharkt zullen hebben | binnengeharkt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
binnenharkend | binnengeharkt | ev. hark binnen |
mv. verouderd harkt binnen |
harke binnen | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | hark binnen | harkt binnen | harkt binnen | harkt binnen | harkt binnen | binnenharken | binnenharken | binnenharken | |
verleden (o.v.t.) | harkte binnen | harkte binnen | harkte binnen | harkte binnen | harkte binnen | harkten binnen | harkten binnen | harkten binnen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnenharken | zult/zal binnenharken | zult/zal binnenharken | zult binnenharken | zal binnenharken | zullen binnenharken | zullen binnenharken | zullen binnenharken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnenharken | zou binnenharken | zou(dt) binnenharken | zoudt binnenharken | zou binnenharken | zouden binnenharken | zouden binnenharken | zouden binnenharken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb binnengeharkt | hebt binnengeharkt | hebt/heeft binnengeharkt | hebt binnengeharkt | heeft binnengeharkt | hebben binnengeharkt | hebben binnengeharkt | hebben binnengeharkt | |
verleden (v.v.t.) | had binnengeharkt | had binnengeharkt | had binnengeharkt | hadt binnengeharkt | had binnengeharkt | hadden binnengeharkt | hadden binnengeharkt | hadden binnengeharkt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal binnengeharkt hebben | zal/zult binnengeharkt hebben | zult/zal binnengeharkt hebben | zult binnengeharkt hebben | zal binnengeharkt hebben | zullen binnengeharkt hebben | zullen binnengeharkt hebben | zullen binnengeharkt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou binnengeharkt hebben | zou binnengeharkt hebben | zou/zoudt binnengeharkt hebben | zoudt binnengeharkt hebben | zou binnengeharkt hebben | zouden binnengeharkt hebben | zouden binnengeharkt hebben | zouden binnengeharkt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm binnengeharkt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt binnengeharkt | er is binnengeharkt | |||||||
verleden | er werd binnengeharkt | er was binnengeharkt | |||||||
toekomend | er zal binnengeharkt worden | er zal binnengeharkt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou binnengeharkt worden | er zou binnengeharkt zijn |