vervoeging van de bedrijvende vorm van bitumineren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bitumineren | te bitumineren | ||||||||
toekomend | zullen bitumineren | te zullen bitumineren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebitumineerd | te hebben gebitumineerd | ||||||||
toekomend | gebitumineerd zullen hebben | gebitumineerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bituminerend | gebitumineerd | ev. bitumineer |
mv. verouderd bitumineert |
bituminere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bitumineer | bitumineert | bitumineert | bitumineert | bitumineert | bitumineren | bitumineren | bitumineren | |||
verleden (o.v.t.) | bitumineerde | bitumineerde | bitumineerde | bitumineerde | bitumineerde | bitumineerden | bitumineerden | bitumineerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bitumineren | zult/zal bitumineren | zult/zal bitumineren | zult bitumineren | zal bitumineren | zullen bitumineren | zullen bitumineren | zullen bitumineren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bitumineren | zou bitumineren | zou(dt) bitumineren | zoudt bitumineren | zou bitumineren | zouden bitumineren | zouden bitumineren | zouden bitumineren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebitumineerd | hebt gebitumineerd | hebt/heeft gebitumineerd | hebt gebitumineerd | heeft gebitumineerd | hebben gebitumineerd | hebben gebitumineerd | hebben gebitumineerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gebitumineerd | had gebitumineerd | had gebitumineerd | hadt gebitumineerd | had gebitumineerd | hadden gebitumineerd | hadden gebitumineerd | hadden gebitumineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebitumineerd hebben | zal/zult gebitumineerd hebben | zult/zal gebitumineerd hebben | zult gebitumineerd hebben | zal gebitumineerd hebben | zullen gebitumineerd hebben | zullen gebitumineerd hebben | zullen gebitumineerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebitumineerd hebben | zou gebitumineerd hebben | zou/zoudt gebitumineerd hebben | zoudt gebitumineerd hebben | zou gebitumineerd hebben | zouden gebitumineerd hebben | zouden gebitumineerd hebben | zouden gebitumineerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebitumineerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebitumineerd | er is gebitumineerd | |||||||||
verleden | er werd gebitumineerd | er was gebitumineerd | |||||||||
toekomend | er zal gebitumineerd worden | er zal gebitumineerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebitumineerd worden | er zou gebitumineerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gebitumineerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebitumineerd worden | gebitumineerd te worden | ||||||||
toekomend | gebitumineerd zullen worden | gebitumineerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebitumineerd zijn | gebitumineerd te zijn | ||||||||
toekomend | gebitumineerd zullen zijn | gebitumineerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebitumineerd | wordt gebitumineerd | wordt gebitumineerd | wordt gebitumineerd | wordt gebitumineerd | worden gebitumineerd | worden gebitumineerd | worden gebitumineerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebitumineerd | werd gebitumineerd | werd gebitumineerd | werdt gebitumineerd | werd gebitumineerd | werden gebitumineerd | werden gebitumineerd | werden gebitumineerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebitumineerd worden | zult gebitumineerd worden | zult gebitumineerd worden | zult gebitumineerd worden | zal gebitumineerd worden | zullen gebitumineerd worden | zullen gebitumineerd worden | zullen gebitumineerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebitumineerd worden | zou gebitumineerd worden | zou/zoudt gebitumineerd worden | zoudt gebitumineerd worden | zou gebitumineerd worden | zouden gebitumineerd worden | zouden gebitumineerd worden | zouden gebitumineerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebitumineerd | bent gebitumineerd | bent/is gebitumineerd | zijt gebitumineerd | is gebitumineerd | zijn gebitumineerd | zijn gebitumineerd | zijn gebitumineerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gebitumineerd | was gebitumineerd | was gebitumineerd | waart gebitumineerd | was gebitumineerd | waren gebitumineerd | waren gebitumineerd | waren gebitumineerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebitumineerd zijn | zult gebitumineerd zijn | zult gebitumineerd zijn | zult gebitumineerd zijn | zal gebitumineerd zijn | zullen gebitumineerd zijn | zullen gebitumineerd zijn | zullen gebitumineerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebitumineerd zijn | zou gebitumineerd zijn | zou/zoudt gebitumineerd zijn | zoudt gebitumineerd zijn | zou gebitumineerd zijn | zouden gebitumineerd zijn | zouden gebitumineerd zijn | zouden gebitumineerd zijn |