vervoeging van de bedrijvende vorm van blauwbekken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | blauwbekken | te blauwbekken | ||||||
toekomend | zullen blauwbekken | te zullen blauwbekken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geblauwbekt | te hebben geblauwbekt | ||||||
toekomend | geblauwbekt zullen hebben | geblauwbekt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
blauwbekkend | geblauwbekt | ev. blauwbek |
mv. verouderd blauwbekt |
blauwbekke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | blauwbek | blauwbekt | blauwbekt | blauwbekt | blauwbekt | blauwbekken | blauwbekken | blauwbekken | |
verleden (o.v.t.) | blauwbekte | blauwbekte | blauwbekte | blauwbekte | blauwbekte | blauwbekten | blauwbekten | blauwbekten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal blauwbekken | zult/zal blauwbekken | zult/zal blauwbekken | zult blauwbekken | zal blauwbekken | zullen blauwbekken | zullen blauwbekken | zullen blauwbekken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou blauwbekken | zou blauwbekken | zou(dt) blauwbekken | zoudt blauwbekken | zou blauwbekken | zouden blauwbekken | zouden blauwbekken | zouden blauwbekken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geblauwbekt | hebt geblauwbekt | hebt/heeft geblauwbekt | hebt geblauwbekt | heeft geblauwbekt | hebben geblauwbekt | hebben geblauwbekt | hebben geblauwbekt | |
verleden (v.v.t.) | had geblauwbekt | had geblauwbekt | had geblauwbekt | hadt geblauwbekt | had geblauwbekt | hadden geblauwbekt | hadden geblauwbekt | hadden geblauwbekt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geblauwbekt hebben | zal/zult geblauwbekt hebben | zult/zal geblauwbekt hebben | zult geblauwbekt hebben | zal geblauwbekt hebben | zullen geblauwbekt hebben | zullen geblauwbekt hebben | zullen geblauwbekt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geblauwbekt hebben | zou geblauwbekt hebben | zou/zoudt geblauwbekt hebben | zoudt geblauwbekt hebben | zou geblauwbekt hebben | zouden geblauwbekt hebben | zouden geblauwbekt hebben | zouden geblauwbekt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geblauwbekt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geblauwbekt | er is geblauwbekt | |||||||
verleden | er werd geblauwbekt | er was geblauwbekt | |||||||
toekomend | er zal geblauwbekt worden | er zal geblauwbekt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geblauwbekt worden | er zou geblauwbekt zijn |