vervoeging van de bedrijvende vorm van cancelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cancelen | te cancelen | ||||||||
toekomend | zullen cancelen | te zullen cancelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecanceld | te hebben gecanceld | ||||||||
toekomend | gecanceld zullen hebben | gecanceld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
cancelend | gecanceld | ev. cancel |
mv. verouderd cancelt |
cancele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | cancel | cancelt | cancelt | cancelt | cancelt | cancelen | cancelen | cancelen | |||
verleden (o.v.t.) | cancelde | cancelde | cancelde | cancelde | cancelde | cancelden | cancelden | cancelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal cancelen | zult/zal cancelen | zult/zal cancelen | zult cancelen | zal cancelen | zullen cancelen | zullen cancelen | zullen cancelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cancelen | zou cancelen | zou(dt) cancelen | zoudt cancelen | zou cancelen | zouden cancelen | zouden cancelen | zouden cancelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecanceld | hebt gecanceld | hebt/heeft gecanceld | hebt gecanceld | heeft gecanceld | hebben gecanceld | hebben gecanceld | hebben gecanceld | |||
verleden (v.v.t.) | had gecanceld | had gecanceld | had gecanceld | hadt gecanceld | had gecanceld | hadden gecanceld | hadden gecanceld | hadden gecanceld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecanceld hebben | zal/zult gecanceld hebben | zult/zal gecanceld hebben | zult gecanceld hebben | zal gecanceld hebben | zullen gecanceld hebben | zullen gecanceld hebben | zullen gecanceld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecanceld hebben | zou gecanceld hebben | zou/zoudt gecanceld hebben | zoudt gecanceld hebben | zou gecanceld hebben | zouden gecanceld hebben | zouden gecanceld hebben | zouden gecanceld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecanceld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecanceld | er is gecanceld | |||||||||
verleden | er werd gecanceld | er was gecanceld | |||||||||
toekomend | er zal gecanceld worden | er zal gecanceld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecanceld worden | er zou gecanceld zijn | |||||||||
lijdende vorm gecanceld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecanceld worden | gecanceld te worden | ||||||||
toekomend | gecanceld zullen worden | gecanceld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecanceld zijn | gecanceld te zijn | ||||||||
toekomend | gecanceld zullen zijn | gecanceld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecanceld | wordt gecanceld | wordt gecanceld | wordt gecanceld | wordt gecanceld | worden gecanceld | worden gecanceld | worden gecanceld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecanceld | werd gecanceld | werd gecanceld | werdt gecanceld | werd gecanceld | werden gecanceld | werden gecanceld | werden gecanceld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecanceld worden | zult gecanceld worden | zult gecanceld worden | zult gecanceld worden | zal gecanceld worden | zullen gecanceld worden | zullen gecanceld worden | zullen gecanceld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecanceld worden | zou gecanceld worden | zou/zoudt gecanceld worden | zoudt gecanceld worden | zou gecanceld worden | zouden gecanceld worden | zouden gecanceld worden | zouden gecanceld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecanceld | bent gecanceld | bent/is gecanceld | zijt gecanceld | is gecanceld | zijn gecanceld | zijn gecanceld | zijn gecanceld | |||
verleden (v.v.t.) | was gecanceld | was gecanceld | was gecanceld | waart gecanceld | was gecanceld | waren gecanceld | waren gecanceld | waren gecanceld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecanceld zijn | zult gecanceld zijn | zult gecanceld zijn | zult gecanceld zijn | zal gecanceld zijn | zullen gecanceld zijn | zullen gecanceld zijn | zullen gecanceld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecanceld zijn | zou gecanceld zijn | zou/zoudt gecanceld zijn | zoudt gecanceld zijn | zou gecanceld zijn | zouden gecanceld zijn | zouden gecanceld zijn | zouden gecanceld zijn |