vervoeging van de bedrijvende vorm van certificeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | certificeren | te certificeren | ||||||||
toekomend | zullen certificeren | te zullen certificeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecertificeerd | te hebben gecertificeerd | ||||||||
toekomend | gecertificeerd zullen hebben | gecertificeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
certificerend | gecertificeerd | ev. certificeer |
mv. verouderd certificeert |
certificere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | certificeer | certificeert | certificeert | certificeert | certificeert | certificeren | certificeren | certificeren | |||
verleden (o.v.t.) | certificeerde | certificeerde | certificeerde | certificeerde | certificeerde | certificeerden | certificeerden | certificeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal certificeren | zult/zal certificeren | zult/zal certificeren | zult certificeren | zal certificeren | zullen certificeren | zullen certificeren | zullen certificeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou certificeren | zou certificeren | zou(dt) certificeren | zoudt certificeren | zou certificeren | zouden certificeren | zouden certificeren | zouden certificeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecertificeerd | hebt gecertificeerd | hebt/heeft gecertificeerd | hebt gecertificeerd | heeft gecertificeerd | hebben gecertificeerd | hebben gecertificeerd | hebben gecertificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecertificeerd | had gecertificeerd | had gecertificeerd | hadt gecertificeerd | had gecertificeerd | hadden gecertificeerd | hadden gecertificeerd | hadden gecertificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecertificeerd hebben | zal/zult gecertificeerd hebben | zult/zal gecertificeerd hebben | zult gecertificeerd hebben | zal gecertificeerd hebben | zullen gecertificeerd hebben | zullen gecertificeerd hebben | zullen gecertificeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecertificeerd hebben | zou gecertificeerd hebben | zou/zoudt gecertificeerd hebben | zoudt gecertificeerd hebben | zou gecertificeerd hebben | zouden gecertificeerd hebben | zouden gecertificeerd hebben | zouden gecertificeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecertificeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecertificeerd | er is gecertificeerd | |||||||||
verleden | er werd gecertificeerd | er was gecertificeerd | |||||||||
toekomend | er zal gecertificeerd worden | er zal gecertificeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecertificeerd worden | er zou gecertificeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecertificeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecertificeerd worden | gecertificeerd te worden | ||||||||
toekomend | gecertificeerd zullen worden | gecertificeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecertificeerd zijn | gecertificeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecertificeerd zullen zijn | gecertificeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecertificeerd | wordt gecertificeerd | wordt gecertificeerd | wordt gecertificeerd | wordt gecertificeerd | worden gecertificeerd | worden gecertificeerd | worden gecertificeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecertificeerd | werd gecertificeerd | werd gecertificeerd | werdt gecertificeerd | werd gecertificeerd | werden gecertificeerd | werden gecertificeerd | werden gecertificeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecertificeerd worden | zult gecertificeerd worden | zult gecertificeerd worden | zult gecertificeerd worden | zal gecertificeerd worden | zullen gecertificeerd worden | zullen gecertificeerd worden | zullen gecertificeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecertificeerd worden | zou gecertificeerd worden | zou/zoudt gecertificeerd worden | zoudt gecertificeerd worden | zou gecertificeerd worden | zouden gecertificeerd worden | zouden gecertificeerd worden | zouden gecertificeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecertificeerd | bent gecertificeerd | bent/is gecertificeerd | zijt gecertificeerd | is gecertificeerd | zijn gecertificeerd | zijn gecertificeerd | zijn gecertificeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecertificeerd | was gecertificeerd | was gecertificeerd | waart gecertificeerd | was gecertificeerd | waren gecertificeerd | waren gecertificeerd | waren gecertificeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecertificeerd zijn | zult gecertificeerd zijn | zult gecertificeerd zijn | zult gecertificeerd zijn | zal gecertificeerd zijn | zullen gecertificeerd zijn | zullen gecertificeerd zijn | zullen gecertificeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecertificeerd zijn | zou gecertificeerd zijn | zou/zoudt gecertificeerd zijn | zoudt gecertificeerd zijn | zou gecertificeerd zijn | zouden gecertificeerd zijn | zouden gecertificeerd zijn | zouden gecertificeerd zijn |