vervoeging van de bedrijvende vorm van charmeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | charmeren | te charmeren | ||||||
toekomend | zullen charmeren | te zullen charmeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecharmeerd | te hebben gecharmeerd | ||||||
toekomend | gecharmeerd zullen hebben | gecharmeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
charmerend | gecharmeerd | ev. charmeer |
mv. verouderd charmeert |
charmere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | charmeer | charmeert | charmeert | charmeert | charmeert | charmeren | charmeren | charmeren | |
verleden (o.v.t.) | charmeerde | charmeerde | charmeerde | charmeerde | charmeerde | charmeerden | charmeerden | charmeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal charmeren | zult/zal charmeren | zult/zal charmeren | zult charmeren | zal charmeren | zullen charmeren | zullen charmeren | zullen charmeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou charmeren | zou charmeren | zou(dt) charmeren | zoudt charmeren | zou charmeren | zouden charmeren | zouden charmeren | zouden charmeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecharmeerd | hebt gecharmeerd | hebt/heeft gecharmeerd | hebt gecharmeerd | heeft gecharmeerd | hebben gecharmeerd | hebben gecharmeerd | hebben gecharmeerd | |
verleden (v.v.t.) | had gecharmeerd | had gecharmeerd | had gecharmeerd | hadt gecharmeerd | had gecharmeerd | hadden gecharmeerd | hadden gecharmeerd | hadden gecharmeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecharmeerd hebben | zal/zult gecharmeerd hebben | zult/zal gecharmeerd hebben | zult gecharmeerd hebben | zal gecharmeerd hebben | zullen gecharmeerd hebben | zullen gecharmeerd hebben | zullen gecharmeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecharmeerd hebben | zou gecharmeerd hebben | zou/zoudt gecharmeerd hebben | zoudt gecharmeerd hebben | zou gecharmeerd hebben | zouden gecharmeerd hebben | zouden gecharmeerd hebben | zouden gecharmeerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gecharmeerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gecharmeerd | er is gecharmeerd | |||||||
verleden | er werd gecharmeerd | er was gecharmeerd | |||||||
toekomend | er zal gecharmeerd worden | er zal gecharmeerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gecharmeerd worden | er zou gecharmeerd zijn |