vervoeging van de bedrijvende vorm van clausuleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | clausuleren | te clausuleren | ||||||||
toekomend | zullen clausuleren | te zullen clausuleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geclausuleerd | te hebben geclausuleerd | ||||||||
toekomend | geclausuleerd zullen hebben | geclausuleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
clausulerend | geclausuleerd | ev. clausuleer |
mv. verouderd clausuleert |
clausulere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | clausuleer | clausuleert | clausuleert | clausuleert | clausuleert | clausuleren | clausuleren | clausuleren | |||
verleden (o.v.t.) | clausuleerde | clausuleerde | clausuleerde | clausuleerde | clausuleerde | clausuleerden | clausuleerden | clausuleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal clausuleren | zult/zal clausuleren | zult/zal clausuleren | zult clausuleren | zal clausuleren | zullen clausuleren | zullen clausuleren | zullen clausuleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou clausuleren | zou clausuleren | zou(dt) clausuleren | zoudt clausuleren | zou clausuleren | zouden clausuleren | zouden clausuleren | zouden clausuleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geclausuleerd | hebt geclausuleerd | hebt/heeft geclausuleerd | hebt geclausuleerd | heeft geclausuleerd | hebben geclausuleerd | hebben geclausuleerd | hebben geclausuleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geclausuleerd | had geclausuleerd | had geclausuleerd | hadt geclausuleerd | had geclausuleerd | hadden geclausuleerd | hadden geclausuleerd | hadden geclausuleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geclausuleerd hebben | zal/zult geclausuleerd hebben | zult/zal geclausuleerd hebben | zult geclausuleerd hebben | zal geclausuleerd hebben | zullen geclausuleerd hebben | zullen geclausuleerd hebben | zullen geclausuleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geclausuleerd hebben | zou geclausuleerd hebben | zou/zoudt geclausuleerd hebben | zoudt geclausuleerd hebben | zou geclausuleerd hebben | zouden geclausuleerd hebben | zouden geclausuleerd hebben | zouden geclausuleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geclausuleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geclausuleerd | er is geclausuleerd | |||||||||
verleden | er werd geclausuleerd | er was geclausuleerd | |||||||||
toekomend | er zal geclausuleerd worden | er zal geclausuleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geclausuleerd worden | er zou geclausuleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geclausuleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geclausuleerd worden | geclausuleerd te worden | ||||||||
toekomend | geclausuleerd zullen worden | geclausuleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geclausuleerd zijn | geclausuleerd te zijn | ||||||||
toekomend | geclausuleerd zullen zijn | geclausuleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geclausuleerd | wordt geclausuleerd | wordt geclausuleerd | wordt geclausuleerd | wordt geclausuleerd | worden geclausuleerd | worden geclausuleerd | worden geclausuleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geclausuleerd | werd geclausuleerd | werd geclausuleerd | werdt geclausuleerd | werd geclausuleerd | werden geclausuleerd | werden geclausuleerd | werden geclausuleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geclausuleerd worden | zult geclausuleerd worden | zult geclausuleerd worden | zult geclausuleerd worden | zal geclausuleerd worden | zullen geclausuleerd worden | zullen geclausuleerd worden | zullen geclausuleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geclausuleerd worden | zou geclausuleerd worden | zou/zoudt geclausuleerd worden | zoudt geclausuleerd worden | zou geclausuleerd worden | zouden geclausuleerd worden | zouden geclausuleerd worden | zouden geclausuleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geclausuleerd | bent geclausuleerd | bent/is geclausuleerd | zijt geclausuleerd | is geclausuleerd | zijn geclausuleerd | zijn geclausuleerd | zijn geclausuleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geclausuleerd | was geclausuleerd | was geclausuleerd | waart geclausuleerd | was geclausuleerd | waren geclausuleerd | waren geclausuleerd | waren geclausuleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geclausuleerd zijn | zult geclausuleerd zijn | zult geclausuleerd zijn | zult geclausuleerd zijn | zal geclausuleerd zijn | zullen geclausuleerd zijn | zullen geclausuleerd zijn | zullen geclausuleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geclausuleerd zijn | zou geclausuleerd zijn | zou/zoudt geclausuleerd zijn | zoudt geclausuleerd zijn | zou geclausuleerd zijn | zouden geclausuleerd zijn | zouden geclausuleerd zijn | zouden geclausuleerd zijn |