vervoeging van de bedrijvende vorm van compartimenteren
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
compartimenteren
|
te compartimenteren
|
toekomend
|
zullen compartimenteren
|
te zullen compartimenteren
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
hebben gecompartimenteerd
|
te hebben gecompartimenteerd
|
toekomend
|
gecompartimenteerd zullen hebben
|
gecompartimenteerd te zullen hebben
|
|
onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
gebiedende wijs |
aanvoegende wijs
|
|
compartimenterend |
gecompartimenteerd |
ev. compartimenteer |
mv. verouderd compartimenteert |
compartimentere
|
aantonende wijs |
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij, ge |
hij, zij, het |
wij, we |
jullie |
zij, ze
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
compartimenteer |
compartimenteert |
compartimenteert |
compartimenteert |
compartimenteert |
compartimenteren |
compartimenteren |
compartimenteren
|
verleden (o.v.t.) |
compartimenteerde |
compartimenteerde |
compartimenteerde |
compartimenteerde |
compartimenteerde |
compartimenteerden |
compartimenteerden |
compartimenteerden
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal compartimenteren |
zult/zal compartimenteren |
zult/zal compartimenteren |
zult compartimenteren |
zal compartimenteren |
zullen compartimenteren |
zullen compartimenteren |
zullen compartimenteren
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou compartimenteren |
zou compartimenteren |
zou(dt) compartimenteren |
zoudt compartimenteren |
zou compartimenteren |
zouden compartimenteren |
zouden compartimenteren |
zouden compartimenteren
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
heb gecompartimenteerd |
hebt gecompartimenteerd |
hebt/heeft gecompartimenteerd |
hebt gecompartimenteerd |
heeft gecompartimenteerd |
hebben gecompartimenteerd |
hebben gecompartimenteerd |
hebben gecompartimenteerd
|
verleden (v.v.t.) |
had gecompartimenteerd |
had gecompartimenteerd |
had gecompartimenteerd |
hadt gecompartimenteerd |
had gecompartimenteerd |
hadden gecompartimenteerd |
hadden gecompartimenteerd |
hadden gecompartimenteerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal gecompartimenteerd hebben |
zal/zult gecompartimenteerd hebben |
zult/zal gecompartimenteerd hebben |
zult gecompartimenteerd hebben |
zal gecompartimenteerd hebben |
zullen gecompartimenteerd hebben |
zullen gecompartimenteerd hebben |
zullen gecompartimenteerd hebben
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou gecompartimenteerd hebben |
zou gecompartimenteerd hebben |
zou/zoudt gecompartimenteerd hebben |
zoudt gecompartimenteerd hebben |
zou gecompartimenteerd hebben |
zouden gecompartimenteerd hebben |
zouden gecompartimenteerd hebben |
zouden gecompartimenteerd hebben
|
onpersoonlijke lijdende vorm gecompartimenteerd worden
|
|
onvoltooid |
voltooid
|
tegenwoordig |
er wordt gecompartimenteerd |
er is gecompartimenteerd
|
verleden |
er werd gecompartimenteerd |
er was gecompartimenteerd
|
toekomend |
er zal gecompartimenteerd worden |
er zal gecompartimenteerd zijn
|
voorwaardelijk |
er zou gecompartimenteerd worden |
er zou gecompartimenteerd zijn
|
lijdende vorm gecompartimenteerd worden
|
onbepaalde wijs
|
kort
|
lang
|
onvoltooid
|
tegenwoordig
|
gecompartimenteerd worden
|
gecompartimenteerd te worden
|
toekomend
|
gecompartimenteerd zullen worden
|
gecompartimenteerd te zullen worden
|
voltooid
|
tegenwoordig
|
gecompartimenteerd zijn
|
gecompartimenteerd te zijn
|
toekomend
|
gecompartimenteerd zullen zijn
|
gecompartimenteerd te zullen zijn
|
|
enkelvoud |
meervoud
|
onvoltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (o.t.t.) |
word gecompartimenteerd |
wordt gecompartimenteerd |
wordt gecompartimenteerd |
wordt gecompartimenteerd |
wordt gecompartimenteerd |
worden gecompartimenteerd |
worden gecompartimenteerd |
worden gecompartimenteerd
|
verleden (o.v.t.) |
werd gecompartimenteerd |
werd gecompartimenteerd |
werd gecompartimenteerd |
werdt gecompartimenteerd |
werd gecompartimenteerd |
werden gecompartimenteerd |
werden gecompartimenteerd |
werden gecompartimenteerd
|
toekomend (o.t.t.t.) |
zal gecompartimenteerd worden |
zult gecompartimenteerd worden |
zult gecompartimenteerd worden |
zult gecompartimenteerd worden |
zal gecompartimenteerd worden |
zullen gecompartimenteerd worden |
zullen gecompartimenteerd worden |
zullen gecompartimenteerd worden
|
voorwaardelijk (o.v.t.t.) |
zou gecompartimenteerd worden |
zou gecompartimenteerd worden |
zou/zoudt gecompartimenteerd worden |
zoudt gecompartimenteerd worden |
zou gecompartimenteerd worden |
zouden gecompartimenteerd worden |
zouden gecompartimenteerd worden |
zouden gecompartimenteerd worden
|
voltooid |
eerste |
tweede |
derde |
eerste |
tweede |
derde
|
|
ik |
jij, je |
u |
gij |
hij, zij, het |
wij |
jullie |
zij
|
tegenwoordig (v.t.t.) |
ben gecompartimenteerd |
bent gecompartimenteerd |
bent/is gecompartimenteerd |
zijt gecompartimenteerd |
is gecompartimenteerd |
zijn gecompartimenteerd |
zijn gecompartimenteerd |
zijn gecompartimenteerd
|
verleden (v.v.t.) |
was gecompartimenteerd |
was gecompartimenteerd |
was gecompartimenteerd |
waart gecompartimenteerd |
was gecompartimenteerd |
waren gecompartimenteerd |
waren gecompartimenteerd |
waren gecompartimenteerd
|
toekomend (v.t.t.t.) |
zal gecompartimenteerd zijn |
zult gecompartimenteerd zijn |
zult gecompartimenteerd zijn |
zult gecompartimenteerd zijn |
zal gecompartimenteerd zijn |
zullen gecompartimenteerd zijn |
zullen gecompartimenteerd zijn |
zullen gecompartimenteerd zijn
|
voorwaardelijk (v.v.t.t.) |
zou gecompartimenteerd zijn |
zou gecompartimenteerd zijn |
zou/zoudt gecompartimenteerd zijn |
zoudt gecompartimenteerd zijn |
zou gecompartimenteerd zijn |
zouden gecompartimenteerd zijn |
zouden gecompartimenteerd zijn |
zouden gecompartimenteerd zijn
|