vervoeging van de bedrijvende vorm van composteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | composteren | te composteren | ||||||||
toekomend | zullen composteren | te zullen composteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecomposteerd | te hebben gecomposteerd | ||||||||
toekomend | gecomposteerd zullen hebben | gecomposteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
composterend | gecomposteerd | ev. composteer |
mv. verouderd composteert |
compostere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | composteer | composteert | composteert | composteert | composteert | composteren | composteren | composteren | |||
verleden (o.v.t.) | composteerde | composteerde | composteerde | composteerde | composteerde | composteerden | composteerden | composteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal composteren | zult/zal composteren | zult/zal composteren | zult composteren | zal composteren | zullen composteren | zullen composteren | zullen composteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou composteren | zou composteren | zou(dt) composteren | zoudt composteren | zou composteren | zouden composteren | zouden composteren | zouden composteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecomposteerd | hebt gecomposteerd | hebt/heeft gecomposteerd | hebt gecomposteerd | heeft gecomposteerd | hebben gecomposteerd | hebben gecomposteerd | hebben gecomposteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecomposteerd | had gecomposteerd | had gecomposteerd | hadt gecomposteerd | had gecomposteerd | hadden gecomposteerd | hadden gecomposteerd | hadden gecomposteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecomposteerd hebben | zal/zult gecomposteerd hebben | zult/zal gecomposteerd hebben | zult gecomposteerd hebben | zal gecomposteerd hebben | zullen gecomposteerd hebben | zullen gecomposteerd hebben | zullen gecomposteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecomposteerd hebben | zou gecomposteerd hebben | zou/zoudt gecomposteerd hebben | zoudt gecomposteerd hebben | zou gecomposteerd hebben | zouden gecomposteerd hebben | zouden gecomposteerd hebben | zouden gecomposteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecomposteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecomposteerd | er is gecomposteerd | |||||||||
verleden | er werd gecomposteerd | er was gecomposteerd | |||||||||
toekomend | er zal gecomposteerd worden | er zal gecomposteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecomposteerd worden | er zou gecomposteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecomposteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecomposteerd worden | gecomposteerd te worden | ||||||||
toekomend | gecomposteerd zullen worden | gecomposteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecomposteerd zijn | gecomposteerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecomposteerd zullen zijn | gecomposteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecomposteerd | wordt gecomposteerd | wordt gecomposteerd | wordt gecomposteerd | wordt gecomposteerd | worden gecomposteerd | worden gecomposteerd | worden gecomposteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecomposteerd | werd gecomposteerd | werd gecomposteerd | werdt gecomposteerd | werd gecomposteerd | werden gecomposteerd | werden gecomposteerd | werden gecomposteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecomposteerd worden | zult gecomposteerd worden | zult gecomposteerd worden | zult gecomposteerd worden | zal gecomposteerd worden | zullen gecomposteerd worden | zullen gecomposteerd worden | zullen gecomposteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecomposteerd worden | zou gecomposteerd worden | zou/zoudt gecomposteerd worden | zoudt gecomposteerd worden | zou gecomposteerd worden | zouden gecomposteerd worden | zouden gecomposteerd worden | zouden gecomposteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecomposteerd | bent gecomposteerd | bent/is gecomposteerd | zijt gecomposteerd | is gecomposteerd | zijn gecomposteerd | zijn gecomposteerd | zijn gecomposteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecomposteerd | was gecomposteerd | was gecomposteerd | waart gecomposteerd | was gecomposteerd | waren gecomposteerd | waren gecomposteerd | waren gecomposteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecomposteerd zijn | zult gecomposteerd zijn | zult gecomposteerd zijn | zult gecomposteerd zijn | zal gecomposteerd zijn | zullen gecomposteerd zijn | zullen gecomposteerd zijn | zullen gecomposteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecomposteerd zijn | zou gecomposteerd zijn | zou/zoudt gecomposteerd zijn | zoudt gecomposteerd zijn | zou gecomposteerd zijn | zouden gecomposteerd zijn | zouden gecomposteerd zijn | zouden gecomposteerd zijn |