vervoeging van de bedrijvende vorm van cureren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cureren | te cureren | ||||||||
toekomend | zullen cureren | te zullen cureren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecureerd | te hebben gecureerd | ||||||||
toekomend | gecureerd zullen hebben | gecureerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
curerend | gecureerd | ev. cureer |
mv. verouderd cureert |
curere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | cureer | cureert | cureert | cureert | cureert | cureren | cureren | cureren | |||
verleden (o.v.t.) | cureerde | cureerde | cureerde | cureerde | cureerde | cureerden | cureerden | cureerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal cureren | zult/zal cureren | zult/zal cureren | zult cureren | zal cureren | zullen cureren | zullen cureren | zullen cureren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cureren | zou cureren | zou(dt) cureren | zoudt cureren | zou cureren | zouden cureren | zouden cureren | zouden cureren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecureerd | hebt gecureerd | hebt/heeft gecureerd | hebt gecureerd | heeft gecureerd | hebben gecureerd | hebben gecureerd | hebben gecureerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecureerd | had gecureerd | had gecureerd | hadt gecureerd | had gecureerd | hadden gecureerd | hadden gecureerd | hadden gecureerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecureerd hebben | zal/zult gecureerd hebben | zult/zal gecureerd hebben | zult gecureerd hebben | zal gecureerd hebben | zullen gecureerd hebben | zullen gecureerd hebben | zullen gecureerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecureerd hebben | zou gecureerd hebben | zou/zoudt gecureerd hebben | zoudt gecureerd hebben | zou gecureerd hebben | zouden gecureerd hebben | zouden gecureerd hebben | zouden gecureerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecureerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecureerd | er is gecureerd | |||||||||
verleden | er werd gecureerd | er was gecureerd | |||||||||
toekomend | er zal gecureerd worden | er zal gecureerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecureerd worden | er zou gecureerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecureerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecureerd worden | gecureerd te worden | ||||||||
toekomend | gecureerd zullen worden | gecureerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecureerd zijn | gecureerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecureerd zullen zijn | gecureerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecureerd | wordt gecureerd | wordt gecureerd | wordt gecureerd | wordt gecureerd | worden gecureerd | worden gecureerd | worden gecureerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecureerd | werd gecureerd | werd gecureerd | werdt gecureerd | werd gecureerd | werden gecureerd | werden gecureerd | werden gecureerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecureerd worden | zult gecureerd worden | zult gecureerd worden | zult gecureerd worden | zal gecureerd worden | zullen gecureerd worden | zullen gecureerd worden | zullen gecureerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecureerd worden | zou gecureerd worden | zou/zoudt gecureerd worden | zoudt gecureerd worden | zou gecureerd worden | zouden gecureerd worden | zouden gecureerd worden | zouden gecureerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecureerd | bent gecureerd | bent/is gecureerd | zijt gecureerd | is gecureerd | zijn gecureerd | zijn gecureerd | zijn gecureerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecureerd | was gecureerd | was gecureerd | waart gecureerd | was gecureerd | waren gecureerd | waren gecureerd | waren gecureerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecureerd zijn | zult gecureerd zijn | zult gecureerd zijn | zult gecureerd zijn | zal gecureerd zijn | zullen gecureerd zijn | zullen gecureerd zijn | zullen gecureerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecureerd zijn | zou gecureerd zijn | zou/zoudt gecureerd zijn | zoudt gecureerd zijn | zou gecureerd zijn | zouden gecureerd zijn | zouden gecureerd zijn | zouden gecureerd zijn |