vervoeging van de bedrijvende vorm van cursiveren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cursiveren | te cursiveren | ||||||||
toekomend | zullen cursiveren | te zullen cursiveren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecursiveerd | te hebben gecursiveerd | ||||||||
toekomend | gecursiveerd zullen hebben | gecursiveerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
cursiverend | gecursiveerd | ev. cursiveer |
mv. verouderd cursiveert |
cursivere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | cursiveer | cursiveert | cursiveert | cursiveert | cursiveert | cursiveren | cursiveren | cursiveren | |||
verleden (o.v.t.) | cursiveerde | cursiveerde | cursiveerde | cursiveerde | cursiveerde | cursiveerden | cursiveerden | cursiveerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal cursiveren | zult/zal cursiveren | zult/zal cursiveren | zult cursiveren | zal cursiveren | zullen cursiveren | zullen cursiveren | zullen cursiveren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cursiveren | zou cursiveren | zou(dt) cursiveren | zoudt cursiveren | zou cursiveren | zouden cursiveren | zouden cursiveren | zouden cursiveren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecursiveerd | hebt gecursiveerd | hebt/heeft gecursiveerd | hebt gecursiveerd | heeft gecursiveerd | hebben gecursiveerd | hebben gecursiveerd | hebben gecursiveerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gecursiveerd | had gecursiveerd | had gecursiveerd | hadt gecursiveerd | had gecursiveerd | hadden gecursiveerd | hadden gecursiveerd | hadden gecursiveerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecursiveerd hebben | zal/zult gecursiveerd hebben | zult/zal gecursiveerd hebben | zult gecursiveerd hebben | zal gecursiveerd hebben | zullen gecursiveerd hebben | zullen gecursiveerd hebben | zullen gecursiveerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecursiveerd hebben | zou gecursiveerd hebben | zou/zoudt gecursiveerd hebben | zoudt gecursiveerd hebben | zou gecursiveerd hebben | zouden gecursiveerd hebben | zouden gecursiveerd hebben | zouden gecursiveerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gecursiveerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gecursiveerd | er is gecursiveerd | |||||||||
verleden | er werd gecursiveerd | er was gecursiveerd | |||||||||
toekomend | er zal gecursiveerd worden | er zal gecursiveerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gecursiveerd worden | er zou gecursiveerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gecursiveerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gecursiveerd worden | gecursiveerd te worden | ||||||||
toekomend | gecursiveerd zullen worden | gecursiveerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gecursiveerd zijn | gecursiveerd te zijn | ||||||||
toekomend | gecursiveerd zullen zijn | gecursiveerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gecursiveerd | wordt gecursiveerd | wordt gecursiveerd | wordt gecursiveerd | wordt gecursiveerd | worden gecursiveerd | worden gecursiveerd | worden gecursiveerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gecursiveerd | werd gecursiveerd | werd gecursiveerd | werdt gecursiveerd | werd gecursiveerd | werden gecursiveerd | werden gecursiveerd | werden gecursiveerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gecursiveerd worden | zult gecursiveerd worden | zult gecursiveerd worden | zult gecursiveerd worden | zal gecursiveerd worden | zullen gecursiveerd worden | zullen gecursiveerd worden | zullen gecursiveerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gecursiveerd worden | zou gecursiveerd worden | zou/zoudt gecursiveerd worden | zoudt gecursiveerd worden | zou gecursiveerd worden | zouden gecursiveerd worden | zouden gecursiveerd worden | zouden gecursiveerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gecursiveerd | bent gecursiveerd | bent/is gecursiveerd | zijt gecursiveerd | is gecursiveerd | zijn gecursiveerd | zijn gecursiveerd | zijn gecursiveerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gecursiveerd | was gecursiveerd | was gecursiveerd | waart gecursiveerd | was gecursiveerd | waren gecursiveerd | waren gecursiveerd | waren gecursiveerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecursiveerd zijn | zult gecursiveerd zijn | zult gecursiveerd zijn | zult gecursiveerd zijn | zal gecursiveerd zijn | zullen gecursiveerd zijn | zullen gecursiveerd zijn | zullen gecursiveerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecursiveerd zijn | zou gecursiveerd zijn | zou/zoudt gecursiveerd zijn | zoudt gecursiveerd zijn | zou gecursiveerd zijn | zouden gecursiveerd zijn | zouden gecursiveerd zijn | zouden gecursiveerd zijn |