vervoeging van de bedrijvende vorm van de-escaleren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | de-escaleren | te de-escaleren | ||||||||
toekomend | zullen de-escaleren | te zullen de-escaleren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gede-escaleerd | te hebben gede-escaleerd | ||||||||
toekomend | gede-escaleerd zullen hebben | gede-escaleerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
de-escalerend | gede-escaleerd | ev. de-escaleer |
mv. verouderd de-escaleert |
de-escalere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | de-escaleer | de-escaleert | de-escaleert | de-escaleert | de-escaleert | de-escaleren | de-escaleren | de-escaleren | |||
verleden (o.v.t.) | de-escaleerde | de-escaleerde | de-escaleerde | de-escaleerde | de-escaleerde | de-escaleerden | de-escaleerden | de-escaleerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal de-escaleren | zult/zal de-escaleren | zult/zal de-escaleren | zult de-escaleren | zal de-escaleren | zullen de-escaleren | zullen de-escaleren | zullen de-escaleren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou de-escaleren | zou de-escaleren | zou(dt) de-escaleren | zoudt de-escaleren | zou de-escaleren | zouden de-escaleren | zouden de-escaleren | zouden de-escaleren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gede-escaleerd | hebt gede-escaleerd | hebt/heeft gede-escaleerd | hebt gede-escaleerd | heeft gede-escaleerd | hebben gede-escaleerd | hebben gede-escaleerd | hebben gede-escaleerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gede-escaleerd | had gede-escaleerd | had gede-escaleerd | hadt gede-escaleerd | had gede-escaleerd | hadden gede-escaleerd | hadden gede-escaleerd | hadden gede-escaleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gede-escaleerd hebben | zal/zult gede-escaleerd hebben | zult/zal gede-escaleerd hebben | zult gede-escaleerd hebben | zal gede-escaleerd hebben | zullen gede-escaleerd hebben | zullen gede-escaleerd hebben | zullen gede-escaleerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gede-escaleerd hebben | zou gede-escaleerd hebben | zou/zoudt gede-escaleerd hebben | zoudt gede-escaleerd hebben | zou gede-escaleerd hebben | zouden gede-escaleerd hebben | zouden gede-escaleerd hebben | zouden gede-escaleerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gede-escaleerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gede-escaleerd | er is gede-escaleerd | |||||||||
verleden | er werd gede-escaleerd | er was gede-escaleerd | |||||||||
toekomend | er zal gede-escaleerd worden | er zal gede-escaleerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gede-escaleerd worden | er zou gede-escaleerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gede-escaleerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gede-escaleerd worden | gede-escaleerd te worden | ||||||||
toekomend | gede-escaleerd zullen worden | gede-escaleerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gede-escaleerd zijn | gede-escaleerd te zijn | ||||||||
toekomend | gede-escaleerd zullen zijn | gede-escaleerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gede-escaleerd | wordt gede-escaleerd | wordt gede-escaleerd | wordt gede-escaleerd | wordt gede-escaleerd | worden gede-escaleerd | worden gede-escaleerd | worden gede-escaleerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gede-escaleerd | werd gede-escaleerd | werd gede-escaleerd | werdt gede-escaleerd | werd gede-escaleerd | werden gede-escaleerd | werden gede-escaleerd | werden gede-escaleerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gede-escaleerd worden | zult gede-escaleerd worden | zult gede-escaleerd worden | zult gede-escaleerd worden | zal gede-escaleerd worden | zullen gede-escaleerd worden | zullen gede-escaleerd worden | zullen gede-escaleerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gede-escaleerd worden | zou gede-escaleerd worden | zou/zoudt gede-escaleerd worden | zoudt gede-escaleerd worden | zou gede-escaleerd worden | zouden gede-escaleerd worden | zouden gede-escaleerd worden | zouden gede-escaleerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gede-escaleerd | bent gede-escaleerd | bent/is gede-escaleerd | zijt gede-escaleerd | is gede-escaleerd | zijn gede-escaleerd | zijn gede-escaleerd | zijn gede-escaleerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gede-escaleerd | was gede-escaleerd | was gede-escaleerd | waart gede-escaleerd | was gede-escaleerd | waren gede-escaleerd | waren gede-escaleerd | waren gede-escaleerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gede-escaleerd zijn | zult gede-escaleerd zijn | zult gede-escaleerd zijn | zult gede-escaleerd zijn | zal gede-escaleerd zijn | zullen gede-escaleerd zijn | zullen gede-escaleerd zijn | zullen gede-escaleerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gede-escaleerd zijn | zou gede-escaleerd zijn | zou/zoudt gede-escaleerd zijn | zoudt gede-escaleerd zijn | zou gede-escaleerd zijn | zouden gede-escaleerd zijn | zouden gede-escaleerd zijn | zouden gede-escaleerd zijn |