vervoeging van de bedrijvende vorm van decimeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | decimeren | te decimeren | ||||||||
toekomend | zullen decimeren | te zullen decimeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedecimeerd | te hebben gedecimeerd | ||||||||
toekomend | gedecimeerd zullen hebben | gedecimeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
decimerend | gedecimeerd | ev. decimeer |
mv. verouderd decimeert |
decimere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | decimeer | decimeert | decimeert | decimeert | decimeert | decimeren | decimeren | decimeren | |||
verleden (o.v.t.) | decimeerde | decimeerde | decimeerde | decimeerde | decimeerde | decimeerden | decimeerden | decimeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal decimeren | zult/zal decimeren | zult/zal decimeren | zult decimeren | zal decimeren | zullen decimeren | zullen decimeren | zullen decimeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou decimeren | zou decimeren | zou(dt) decimeren | zoudt decimeren | zou decimeren | zouden decimeren | zouden decimeren | zouden decimeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedecimeerd | hebt gedecimeerd | hebt/heeft gedecimeerd | hebt gedecimeerd | heeft gedecimeerd | hebben gedecimeerd | hebben gedecimeerd | hebben gedecimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedecimeerd | had gedecimeerd | had gedecimeerd | hadt gedecimeerd | had gedecimeerd | hadden gedecimeerd | hadden gedecimeerd | hadden gedecimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedecimeerd hebben | zal/zult gedecimeerd hebben | zult/zal gedecimeerd hebben | zult gedecimeerd hebben | zal gedecimeerd hebben | zullen gedecimeerd hebben | zullen gedecimeerd hebben | zullen gedecimeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedecimeerd hebben | zou gedecimeerd hebben | zou/zoudt gedecimeerd hebben | zoudt gedecimeerd hebben | zou gedecimeerd hebben | zouden gedecimeerd hebben | zouden gedecimeerd hebben | zouden gedecimeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedecimeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedecimeerd | er is gedecimeerd | |||||||||
verleden | er werd gedecimeerd | er was gedecimeerd | |||||||||
toekomend | er zal gedecimeerd worden | er zal gedecimeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedecimeerd worden | er zou gedecimeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedecimeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedecimeerd worden | gedecimeerd te worden | ||||||||
toekomend | gedecimeerd zullen worden | gedecimeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedecimeerd zijn | gedecimeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedecimeerd zullen zijn | gedecimeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedecimeerd | wordt gedecimeerd | wordt gedecimeerd | wordt gedecimeerd | wordt gedecimeerd | worden gedecimeerd | worden gedecimeerd | worden gedecimeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedecimeerd | werd gedecimeerd | werd gedecimeerd | werdt gedecimeerd | werd gedecimeerd | werden gedecimeerd | werden gedecimeerd | werden gedecimeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedecimeerd worden | zult gedecimeerd worden | zult gedecimeerd worden | zult gedecimeerd worden | zal gedecimeerd worden | zullen gedecimeerd worden | zullen gedecimeerd worden | zullen gedecimeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedecimeerd worden | zou gedecimeerd worden | zou/zoudt gedecimeerd worden | zoudt gedecimeerd worden | zou gedecimeerd worden | zouden gedecimeerd worden | zouden gedecimeerd worden | zouden gedecimeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedecimeerd | bent gedecimeerd | bent/is gedecimeerd | zijt gedecimeerd | is gedecimeerd | zijn gedecimeerd | zijn gedecimeerd | zijn gedecimeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedecimeerd | was gedecimeerd | was gedecimeerd | waart gedecimeerd | was gedecimeerd | waren gedecimeerd | waren gedecimeerd | waren gedecimeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedecimeerd zijn | zult gedecimeerd zijn | zult gedecimeerd zijn | zult gedecimeerd zijn | zal gedecimeerd zijn | zullen gedecimeerd zijn | zullen gedecimeerd zijn | zullen gedecimeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedecimeerd zijn | zou gedecimeerd zijn | zou/zoudt gedecimeerd zijn | zoudt gedecimeerd zijn | zou gedecimeerd zijn | zouden gedecimeerd zijn | zouden gedecimeerd zijn | zouden gedecimeerd zijn |