vervoeging van de bedrijvende vorm van doorbrengen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorbrengen | door te brengen | ||||||||
toekomend | zullen doorbrengen door zullen brengen |
te zullen doorbrengen door te zullen brengen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgebracht | te hebben doorgebracht | ||||||||
toekomend | doorgebracht zullen hebben | doorgebracht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorbrengend | doorgebracht | ev. breng door |
mv. verouderd brengt door |
brenge door (bijzin) doorbrenge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | breng door | brengt door | brengt door | brengt door | brengt door | brengen door | brengen door | brengen door | |||
verleden (o.v.t.) | bracht door | bracht door | bracht door | bracht door | bracht door | brachten door | brachten door | brachten door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbrengen | zult/zal doorbrengen | zult/zal doorbrengen | zult doorbrengen | zal doorbrengen | zullen doorbrengen | zullen doorbrengen | zullen doorbrengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbrengen | zou doorbrengen | zou(dt) doorbrengen | zoudt doorbrengen | zou doorbrengen | zouden doorbrengen | zouden doorbrengen | zouden doorbrengen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorbreng | doorbrengt | doorbrengt | doorbrengt | doorbrengt | doorbrengen | doorbrengen | doorbrengen | |||
verleden (o.v.t.) | doorbracht | doorbracht | doorbracht | doorbracht | doorbracht | doorbrachten | doorbrachten | doorbrachten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorbrengen door zal brengen |
zult/zal doorbrengen door zult/zal brengen |
zult/zal doorbrengen door zult/zal brengen |
zult doorbrengen door zult brengen |
zal doorbrengen door zal brengen |
zullen doorbrengen door zullen brengen |
zullen doorbrengen door zullen brengen |
zullen doorbrengen door zullen brengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorbrengen door zou brengen |
zou doorbrengen door zou brengen |
zou(dt) doorbrengen door zou(dt) brengen |
zoudt doorbrengen door zoudt brengen |
zou doorbrengen door zou brengen |
zouden doorbrengen door zouden brengen |
zouden doorbrengen door zouden brengen |
zouden doorbrengen door zouden brengen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgebracht | hebt doorgebracht | hebt/heeft doorgebracht | hebt doorgebracht | heeft doorgebracht | hebben doorgebracht | hebben doorgebracht | hebben doorgebracht | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgebracht | had doorgebracht | had doorgebracht | hadt doorgebracht | had doorgebracht | hadden doorgebracht | hadden doorgebracht | hadden doorgebracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgebracht hebben | zal/zult doorgebracht hebben | zult/zal doorgebracht hebben | zult doorgebracht hebben | zal doorgebracht hebben | zullen doorgebracht hebben | zullen doorgebracht hebben | zullen doorgebracht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgebracht hebben | zou doorgebracht hebben | zou/zoudt doorgebracht hebben | zoudt doorgebracht hebben | zou doorgebracht hebben | zouden doorgebracht hebben | zouden doorgebracht hebben | zouden doorgebracht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgebracht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgebracht | er is doorgebracht | |||||||||
verleden | er werd doorgebracht | er was doorgebracht | |||||||||
toekomend | er zal doorgebracht worden | er zal doorgebracht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgebracht worden | er zou doorgebracht zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgebracht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgebracht worden | doorgebracht te worden | ||||||||
toekomend | doorgebracht zullen worden | doorgebracht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgebracht zijn | doorgebracht te zijn | ||||||||
toekomend | doorgebracht zullen zijn | doorgebracht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt doorgebracht | — | — | worden doorgebracht | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd doorgebracht | — | — | werden doorgebracht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorgebracht worden | — | — | zullen doorgebracht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorgebracht worden | — | — | zouden doorgebracht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is doorgebracht | — | — | zijn doorgebracht | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was doorgebracht | — | — | waren doorgebracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal doorgebracht zijn | — | — | zullen doorgebracht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou doorgebracht zijn | — | — | zouden doorgebracht zijn |