vervoeging van de bedrijvende vorm van doordoen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doordoen | door te doen | ||||||||
toekomend | zullen doordoen door zullen doen |
te zullen doordoen door te zullen doen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgedaan | te hebben doorgedaan | ||||||||
toekomend | doorgedaan zullen hebben | doorgedaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doordoend | doorgedaan | ev. doe door |
mv. verouderd doet door |
doe door (bijzin) doordoe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doe door | doet door | doet door | doet door | doet door | doen door | doen door | doen door | |||
verleden (o.v.t.) | deed door | deed door | deed door | deed door | deed door | deden door | deden door | deden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doordoen | zult/zal doordoen | zult/zal doordoen | zult doordoen | zal doordoen | zullen doordoen | zullen doordoen | zullen doordoen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doordoen | zou doordoen | zou(dt) doordoen | zoudt doordoen | zou doordoen | zouden doordoen | zouden doordoen | zouden doordoen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doordoe | doordoet | doordoet | doordoet | doordoet | doordoen | doordoen | doordoen | |||
verleden (o.v.t.) | doordeed | doordeed | doordeed | doordeed | doordeed | doordeden | doordeden | doordeden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doordoen door zal doen |
zult/zal doordoen door zult/zal doen |
zult/zal doordoen door zult/zal doen |
zult doordoen door zult doen |
zal doordoen door zal doen |
zullen doordoen door zullen doen |
zullen doordoen door zullen doen |
zullen doordoen door zullen doen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doordoen door zou doen |
zou doordoen door zou doen |
zou(dt) doordoen door zou(dt) doen |
zoudt doordoen door zoudt doen |
zou doordoen door zou doen |
zouden doordoen door zouden doen |
zouden doordoen door zouden doen |
zouden doordoen door zouden doen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgedaan | hebt doorgedaan | hebt/heeft doorgedaan | hebt doorgedaan | heeft doorgedaan | hebben doorgedaan | hebben doorgedaan | hebben doorgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgedaan | had doorgedaan | had doorgedaan | hadt doorgedaan | had doorgedaan | hadden doorgedaan | hadden doorgedaan | hadden doorgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgedaan hebben | zal/zult doorgedaan hebben | zult/zal doorgedaan hebben | zult doorgedaan hebben | zal doorgedaan hebben | zullen doorgedaan hebben | zullen doorgedaan hebben | zullen doorgedaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgedaan hebben | zou doorgedaan hebben | zou/zoudt doorgedaan hebben | zoudt doorgedaan hebben | zou doorgedaan hebben | zouden doorgedaan hebben | zouden doorgedaan hebben | zouden doorgedaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgedaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgedaan | er is doorgedaan | |||||||||
verleden | er werd doorgedaan | er was doorgedaan | |||||||||
toekomend | er zal doorgedaan worden | er zal doorgedaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgedaan worden | er zou doorgedaan zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgedaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgedaan worden | doorgedaan te worden | ||||||||
toekomend | doorgedaan zullen worden | doorgedaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgedaan zijn | doorgedaan te zijn | ||||||||
toekomend | doorgedaan zullen zijn | doorgedaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgedaan | wordt doorgedaan | wordt doorgedaan | wordt doorgedaan | wordt doorgedaan | worden doorgedaan | worden doorgedaan | worden doorgedaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgedaan | werd doorgedaan | werd doorgedaan | werdt doorgedaan | werd doorgedaan | werden doorgedaan | werden doorgedaan | werden doorgedaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgedaan worden | zult doorgedaan worden | zult doorgedaan worden | zult doorgedaan worden | zal doorgedaan worden | zullen doorgedaan worden | zullen doorgedaan worden | zullen doorgedaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgedaan worden | zou doorgedaan worden | zou/zoudt doorgedaan worden | zoudt doorgedaan worden | zou doorgedaan worden | zouden doorgedaan worden | zouden doorgedaan worden | zouden doorgedaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgedaan | bent doorgedaan | bent/is doorgedaan | zijt doorgedaan | is doorgedaan | zijn doorgedaan | zijn doorgedaan | zijn doorgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgedaan | was doorgedaan | was doorgedaan | waart doorgedaan | was doorgedaan | waren doorgedaan | waren doorgedaan | waren doorgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgedaan zijn | zult doorgedaan zijn | zult doorgedaan zijn | zult doorgedaan zijn | zal doorgedaan zijn | zullen doorgedaan zijn | zullen doorgedaan zijn | zullen doorgedaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgedaan zijn | zou doorgedaan zijn | zou/zoudt doorgedaan zijn | zoudt doorgedaan zijn | zou doorgedaan zijn | zouden doorgedaan zijn | zouden doorgedaan zijn | zouden doorgedaan zijn |