vervoeging van de bedrijvende vorm van doorkruisen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorkruisen | te doorkruisen | ||||||||
toekomend | zullen doorkruisen | te zullen doorkruisen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorkruist | te hebben doorkruist | ||||||||
toekomend | doorkruist zullen hebben | doorkruist te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorkruisend | doorkruist | ev. doorkruis |
mv. verouderd doorkruist |
doorkruise | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorkruis | doorkruist | doorkruist | doorkruist | doorkruist | doorkruisen | doorkruisen | doorkruisen | |||
verleden (o.v.t.) | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruisten | doorkruisten | doorkruisten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkruisen | zult/zal doorkruisen | zult/zal doorkruisen | zult doorkruisen | zal doorkruisen | zullen doorkruisen | zullen doorkruisen | zullen doorkruisen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkruisen | zou doorkruisen | zou(dt) doorkruisen | zoudt doorkruisen | zou doorkruisen | zouden doorkruisen | zouden doorkruisen | zouden doorkruisen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorkruist | hebt doorkruist | hebt/heeft doorkruist | hebt doorkruist | heeft doorkruist | hebben doorkruist | hebben doorkruist | hebben doorkruist | |||
verleden (v.v.t.) | had doorkruist | had doorkruist | had doorkruist | hadt doorkruist | had doorkruist | hadden doorkruist | hadden doorkruist | hadden doorkruist | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorkruist hebben | zal/zult doorkruist hebben | zult/zal doorkruist hebben | zult doorkruist hebben | zal doorkruist hebben | zullen doorkruist hebben | zullen doorkruist hebben | zullen doorkruist hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorkruist hebben | zou doorkruist hebben | zou/zoudt doorkruist hebben | zoudt doorkruist hebben | zou doorkruist hebben | zouden doorkruist hebben | zouden doorkruist hebben | zouden doorkruist hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorkruist worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorkruist | er is doorkruist | |||||||||
verleden | er werd doorkruist | er was doorkruist | |||||||||
toekomend | er zal doorkruist worden | er zal doorkruist zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorkruist worden | er zou doorkruist zijn | |||||||||
lijdende vorm doorkruist worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorkruist worden | doorkruist te worden | ||||||||
toekomend | doorkruist zullen worden | doorkruist te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorkruist zijn | doorkruist te zijn | ||||||||
toekomend | doorkruist zullen zijn | doorkruist te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorkruist | wordt doorkruist | wordt doorkruist | wordt doorkruist | wordt doorkruist | worden doorkruist | worden doorkruist | worden doorkruist | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorkruist | werd doorkruist | werd doorkruist | werdt doorkruist | werd doorkruist | werden doorkruist | werden doorkruist | werden doorkruist | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkruist worden | zult doorkruist worden | zult doorkruist worden | zult doorkruist worden | zal doorkruist worden | zullen doorkruist worden | zullen doorkruist worden | zullen doorkruist worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkruist worden | zou doorkruist worden | zou/zoudt doorkruist worden | zoudt doorkruist worden | zou doorkruist worden | zouden doorkruist worden | zouden doorkruist worden | zouden doorkruist worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorkruist | bent doorkruist | bent/is doorkruist | zijt doorkruist | is doorkruist | zijn doorkruist | zijn doorkruist | zijn doorkruist | |||
verleden (v.v.t.) | was doorkruist | was doorkruist | was doorkruist | waart doorkruist | was doorkruist | waren doorkruist | waren doorkruist | waren doorkruist | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorkruist zijn | zult doorkruist zijn | zult doorkruist zijn | zult doorkruist zijn | zal doorkruist zijn | zullen doorkruist zijn | zullen doorkruist zijn | zullen doorkruist zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorkruist zijn | zou doorkruist zijn | zou/zoudt doorkruist zijn | zoudt doorkruist zijn | zou doorkruist zijn | zouden doorkruist zijn | zouden doorkruist zijn | zouden doorkruist zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorkruisen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorkruisen | door te kruisen | ||||||||
toekomend | zullen doorkruisen door zullen kruisen |
te zullen doorkruisen door te zullen kruisen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgekruist | te hebben doorgekruist | ||||||||
toekomend | doorgekruist zullen hebben | doorgekruist te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorkruisend | doorgekruist | ev. kruis door |
mv. verouderd kruist door |
kruise door (bijzin) doorkruise | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kruis door | kruist door | kruist door | kruist door | kruist door | kruisen door | kruisen door | kruisen door | |||
verleden (o.v.t.) | kruiste door | kruiste door | kruiste door | kruiste door | kruiste door | kruisten door | kruisten door | kruisten door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkruisen | zult/zal doorkruisen | zult/zal doorkruisen | zult doorkruisen | zal doorkruisen | zullen doorkruisen | zullen doorkruisen | zullen doorkruisen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkruisen | zou doorkruisen | zou(dt) doorkruisen | zoudt doorkruisen | zou doorkruisen | zouden doorkruisen | zouden doorkruisen | zouden doorkruisen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorkruis | doorkruist | doorkruist | doorkruist | doorkruist | doorkruisen | doorkruisen | doorkruisen | |||
verleden (o.v.t.) | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruiste | doorkruisten | doorkruisten | doorkruisten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkruisen door zal kruisen |
zult/zal doorkruisen door zult/zal kruisen |
zult/zal doorkruisen door zult/zal kruisen |
zult doorkruisen door zult kruisen |
zal doorkruisen door zal kruisen |
zullen doorkruisen door zullen kruisen |
zullen doorkruisen door zullen kruisen |
zullen doorkruisen door zullen kruisen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkruisen door zou kruisen |
zou doorkruisen door zou kruisen |
zou(dt) doorkruisen door zou(dt) kruisen |
zoudt doorkruisen door zoudt kruisen |
zou doorkruisen door zou kruisen |
zouden doorkruisen door zouden kruisen |
zouden doorkruisen door zouden kruisen |
zouden doorkruisen door zouden kruisen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgekruist | hebt doorgekruist | hebt/heeft doorgekruist | hebt doorgekruist | heeft doorgekruist | hebben doorgekruist | hebben doorgekruist | hebben doorgekruist | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgekruist | had doorgekruist | had doorgekruist | hadt doorgekruist | had doorgekruist | hadden doorgekruist | hadden doorgekruist | hadden doorgekruist | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgekruist hebben | zal/zult doorgekruist hebben | zult/zal doorgekruist hebben | zult doorgekruist hebben | zal doorgekruist hebben | zullen doorgekruist hebben | zullen doorgekruist hebben | zullen doorgekruist hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgekruist hebben | zou doorgekruist hebben | zou/zoudt doorgekruist hebben | zoudt doorgekruist hebben | zou doorgekruist hebben | zouden doorgekruist hebben | zouden doorgekruist hebben | zouden doorgekruist hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgekruist worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgekruist | er is doorgekruist | |||||||||
verleden | er werd doorgekruist | er was doorgekruist | |||||||||
toekomend | er zal doorgekruist worden | er zal doorgekruist zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgekruist worden | er zou doorgekruist zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgekruist worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgekruist worden | doorgekruist te worden | ||||||||
toekomend | doorgekruist zullen worden | doorgekruist te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgekruist zijn | doorgekruist te zijn | ||||||||
toekomend | doorgekruist zullen zijn | doorgekruist te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgekruist | wordt doorgekruist | wordt doorgekruist | wordt doorgekruist | wordt doorgekruist | worden doorgekruist | worden doorgekruist | worden doorgekruist | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgekruist | werd doorgekruist | werd doorgekruist | werdt doorgekruist | werd doorgekruist | werden doorgekruist | werden doorgekruist | werden doorgekruist | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgekruist worden | zult doorgekruist worden | zult doorgekruist worden | zult doorgekruist worden | zal doorgekruist worden | zullen doorgekruist worden | zullen doorgekruist worden | zullen doorgekruist worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgekruist worden | zou doorgekruist worden | zou/zoudt doorgekruist worden | zoudt doorgekruist worden | zou doorgekruist worden | zouden doorgekruist worden | zouden doorgekruist worden | zouden doorgekruist worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgekruist | bent doorgekruist | bent/is doorgekruist | zijt doorgekruist | is doorgekruist | zijn doorgekruist | zijn doorgekruist | zijn doorgekruist | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgekruist | was doorgekruist | was doorgekruist | waart doorgekruist | was doorgekruist | waren doorgekruist | waren doorgekruist | waren doorgekruist | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgekruist zijn | zult doorgekruist zijn | zult doorgekruist zijn | zult doorgekruist zijn | zal doorgekruist zijn | zullen doorgekruist zijn | zullen doorgekruist zijn | zullen doorgekruist zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgekruist zijn | zou doorgekruist zijn | zou/zoudt doorgekruist zijn | zoudt doorgekruist zijn | zou doorgekruist zijn | zouden doorgekruist zijn | zouden doorgekruist zijn | zouden doorgekruist zijn |