vervoeging van de bedrijvende vorm van doorprikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorprikken | door te prikken | ||||||||
toekomend | zullen doorprikken door zullen prikken |
te zullen doorprikken door te zullen prikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgeprikt | te hebben doorgeprikt | ||||||||
toekomend | doorgeprikt zullen hebben | doorgeprikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorprikkend | doorgeprikt | ev. prik door |
mv. verouderd prikt door |
prikke door (bijzin) doorprikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | prik door | prikt door | prikt door | prikt door | prikt door | prikken door | prikken door | prikken door | |||
verleden (o.v.t.) | prikte door | prikte door | prikte door | prikte door | prikte door | prikten door | prikten door | prikten door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorprikken | zult/zal doorprikken | zult/zal doorprikken | zult doorprikken | zal doorprikken | zullen doorprikken | zullen doorprikken | zullen doorprikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorprikken | zou doorprikken | zou(dt) doorprikken | zoudt doorprikken | zou doorprikken | zouden doorprikken | zouden doorprikken | zouden doorprikken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorprik | doorprikt | doorprikt | doorprikt | doorprikt | doorprikken | doorprikken | doorprikken | |||
verleden (o.v.t.) | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikten | doorprikten | doorprikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorprikken door zal prikken |
zult/zal doorprikken door zult/zal prikken |
zult/zal doorprikken door zult/zal prikken |
zult doorprikken door zult prikken |
zal doorprikken door zal prikken |
zullen doorprikken door zullen prikken |
zullen doorprikken door zullen prikken |
zullen doorprikken door zullen prikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorprikken door zou prikken |
zou doorprikken door zou prikken |
zou(dt) doorprikken door zou(dt) prikken |
zoudt doorprikken door zoudt prikken |
zou doorprikken door zou prikken |
zouden doorprikken door zouden prikken |
zouden doorprikken door zouden prikken |
zouden doorprikken door zouden prikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgeprikt | hebt doorgeprikt | hebt/heeft doorgeprikt | hebt doorgeprikt | heeft doorgeprikt | hebben doorgeprikt | hebben doorgeprikt | hebben doorgeprikt | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgeprikt | had doorgeprikt | had doorgeprikt | hadt doorgeprikt | had doorgeprikt | hadden doorgeprikt | hadden doorgeprikt | hadden doorgeprikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeprikt hebben | zal/zult doorgeprikt hebben | zult/zal doorgeprikt hebben | zult doorgeprikt hebben | zal doorgeprikt hebben | zullen doorgeprikt hebben | zullen doorgeprikt hebben | zullen doorgeprikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeprikt hebben | zou doorgeprikt hebben | zou/zoudt doorgeprikt hebben | zoudt doorgeprikt hebben | zou doorgeprikt hebben | zouden doorgeprikt hebben | zouden doorgeprikt hebben | zouden doorgeprikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgeprikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgeprikt | er is doorgeprikt | |||||||||
verleden | er werd doorgeprikt | er was doorgeprikt | |||||||||
toekomend | er zal doorgeprikt worden | er zal doorgeprikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgeprikt worden | er zou doorgeprikt zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgeprikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgeprikt worden | doorgeprikt te worden | ||||||||
toekomend | doorgeprikt zullen worden | doorgeprikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgeprikt zijn | doorgeprikt te zijn | ||||||||
toekomend | doorgeprikt zullen zijn | doorgeprikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgeprikt | wordt doorgeprikt | wordt doorgeprikt | wordt doorgeprikt | wordt doorgeprikt | worden doorgeprikt | worden doorgeprikt | worden doorgeprikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgeprikt | werd doorgeprikt | werd doorgeprikt | werdt doorgeprikt | werd doorgeprikt | werden doorgeprikt | werden doorgeprikt | werden doorgeprikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgeprikt worden | zult doorgeprikt worden | zult doorgeprikt worden | zult doorgeprikt worden | zal doorgeprikt worden | zullen doorgeprikt worden | zullen doorgeprikt worden | zullen doorgeprikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgeprikt worden | zou doorgeprikt worden | zou/zoudt doorgeprikt worden | zoudt doorgeprikt worden | zou doorgeprikt worden | zouden doorgeprikt worden | zouden doorgeprikt worden | zouden doorgeprikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgeprikt | bent doorgeprikt | bent/is doorgeprikt | zijt doorgeprikt | is doorgeprikt | zijn doorgeprikt | zijn doorgeprikt | zijn doorgeprikt | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgeprikt | was doorgeprikt | was doorgeprikt | waart doorgeprikt | was doorgeprikt | waren doorgeprikt | waren doorgeprikt | waren doorgeprikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeprikt zijn | zult doorgeprikt zijn | zult doorgeprikt zijn | zult doorgeprikt zijn | zal doorgeprikt zijn | zullen doorgeprikt zijn | zullen doorgeprikt zijn | zullen doorgeprikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeprikt zijn | zou doorgeprikt zijn | zou/zoudt doorgeprikt zijn | zoudt doorgeprikt zijn | zou doorgeprikt zijn | zouden doorgeprikt zijn | zouden doorgeprikt zijn | zouden doorgeprikt zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorprikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorprikken | te doorprikken | ||||||||
toekomend | zullen doorprikken | te zullen doorprikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorprikt | te hebben doorprikt | ||||||||
toekomend | doorprikt zullen hebben | doorprikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorprikkend | doorprikt | ev. doorprik |
mv. verouderd doorprikt |
doorprikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorprik | doorprikt | doorprikt | doorprikt | doorprikt | doorprikken | doorprikken | doorprikken | |||
verleden (o.v.t.) | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikte | doorprikten | doorprikten | doorprikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorprikken | zult/zal doorprikken | zult/zal doorprikken | zult doorprikken | zal doorprikken | zullen doorprikken | zullen doorprikken | zullen doorprikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorprikken | zou doorprikken | zou(dt) doorprikken | zoudt doorprikken | zou doorprikken | zouden doorprikken | zouden doorprikken | zouden doorprikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorprikt | hebt doorprikt | hebt/heeft doorprikt | hebt doorprikt | heeft doorprikt | hebben doorprikt | hebben doorprikt | hebben doorprikt | |||
verleden (v.v.t.) | had doorprikt | had doorprikt | had doorprikt | hadt doorprikt | had doorprikt | hadden doorprikt | hadden doorprikt | hadden doorprikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorprikt hebben | zal/zult doorprikt hebben | zult/zal doorprikt hebben | zult doorprikt hebben | zal doorprikt hebben | zullen doorprikt hebben | zullen doorprikt hebben | zullen doorprikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorprikt hebben | zou doorprikt hebben | zou/zoudt doorprikt hebben | zoudt doorprikt hebben | zou doorprikt hebben | zouden doorprikt hebben | zouden doorprikt hebben | zouden doorprikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorprikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorprikt | er is doorprikt | |||||||||
verleden | er werd doorprikt | er was doorprikt | |||||||||
toekomend | er zal doorprikt worden | er zal doorprikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorprikt worden | er zou doorprikt zijn | |||||||||
lijdende vorm doorprikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorprikt worden | doorprikt te worden | ||||||||
toekomend | doorprikt zullen worden | doorprikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorprikt zijn | doorprikt te zijn | ||||||||
toekomend | doorprikt zullen zijn | doorprikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorprikt | wordt doorprikt | wordt doorprikt | wordt doorprikt | wordt doorprikt | worden doorprikt | worden doorprikt | worden doorprikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorprikt | werd doorprikt | werd doorprikt | werdt doorprikt | werd doorprikt | werden doorprikt | werden doorprikt | werden doorprikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorprikt worden | zult doorprikt worden | zult doorprikt worden | zult doorprikt worden | zal doorprikt worden | zullen doorprikt worden | zullen doorprikt worden | zullen doorprikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorprikt worden | zou doorprikt worden | zou/zoudt doorprikt worden | zoudt doorprikt worden | zou doorprikt worden | zouden doorprikt worden | zouden doorprikt worden | zouden doorprikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorprikt | bent doorprikt | bent/is doorprikt | zijt doorprikt | is doorprikt | zijn doorprikt | zijn doorprikt | zijn doorprikt | |||
verleden (v.v.t.) | was doorprikt | was doorprikt | was doorprikt | waart doorprikt | was doorprikt | waren doorprikt | waren doorprikt | waren doorprikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorprikt zijn | zult doorprikt zijn | zult doorprikt zijn | zult doorprikt zijn | zal doorprikt zijn | zullen doorprikt zijn | zullen doorprikt zijn | zullen doorprikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorprikt zijn | zou doorprikt zijn | zou/zoudt doorprikt zijn | zoudt doorprikt zijn | zou doorprikt zijn | zouden doorprikt zijn | zouden doorprikt zijn | zouden doorprikt zijn |