vervoeging van de bedrijvende vorm van doorrijden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorrijden | door te rijden | ||||||
toekomend | zullen doorrijden door zullen rijden |
te zullen doorrijden door te zullen rijden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn doorgereden | te zijn doorgereden | ||||||
toekomend | doorgereden zullen zijn | doorgereden te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorrijdend | doorgereden | ev. rij door/ rijd door |
mv. verouderd rijdt door |
rijde door (bijzin) doorrijde | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | rij door/ rijd door | rijdt door | rijdt door | rijdt door | rijdt door | rijden door | rijden door | rijden door | |
verleden (o.v.t.) | reed door | reed door | reed door | reedt door | reed door | reden door | reden door | reden door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorrijden | zult/zal doorrijden | zult/zal doorrijden | zult doorrijden | zal doorrijden | zullen doorrijden | zullen doorrijden | zullen doorrijden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorrijden | zou doorrijden | zou(dt) doorrijden | zoudt doorrijden | zou doorrijden | zouden doorrijden | zouden doorrijden | zouden doorrijden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorrij/ doorrijd | doorrijdt | doorrijdt | doorrijdt | doorrijdt | doorrijden | doorrijden | doorrijden | |
verleden (o.v.t.) | doorreed | doorreed | doorreed | doorreedt | doorreed | doorreden | doorreden | doorreden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorrijden door zal rijden |
zult/zal doorrijden door zult/zal rijden |
zult/zal doorrijden door zult/zal rijden |
zult doorrijden door zult rijden |
zal doorrijden door zal rijden |
zullen doorrijden door zullen rijden |
zullen doorrijden door zullen rijden |
zullen doorrijden door zullen rijden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorrijden door zou rijden |
zou doorrijden door zou rijden |
zou(dt) doorrijden door zou(dt) rijden |
zoudt doorrijden door zoudt rijden |
zou doorrijden door zou rijden |
zouden doorrijden door zouden rijden |
zouden doorrijden door zouden rijden |
zouden doorrijden door zouden rijden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgereden | bent doorgereden | bent/is doorgereden | zijt doorgereden | is doorgereden | zijn doorgereden | zijn doorgereden | zijn doorgereden | |
verleden (v.v.t.) | was doorgereden | was doorgereden | was doorgereden | waart doorgereden | was doorgereden | waren doorgereden | waren doorgereden | waren doorgereden | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgereden zijn | zal/zult doorgereden zijn | zult/zal doorgereden zijn | zult doorgereden zijn | zal doorgereden zijn | zullen doorgereden zijn | zullen doorgereden zijn | zullen doorgereden zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgereden zijn | zou doorgereden zijn | zou/zoudt doorgereden zijn | zoudt doorgereden zijn | zou doorgereden zijn | zouden doorgereden zijn | zouden doorgereden zijn | zouden doorgereden zijn |