vervoeging van de bedrijvende vorm van doorstaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorstaan | te doorstaan | ||||||||
toekomend | zullen doorstaan | te zullen doorstaan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorstaan | te hebben doorstaan | ||||||||
toekomend | doorstaan zullen hebben | doorstaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorstaand | doorstaan | ev. doorsta |
mv. verouderd doorstaat |
doorsta | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorsta | doorstaat | doorstaat | doorstaat | doorstaat | doorstaan | doorstaan | doorstaan | |||
verleden (o.v.t.) | doorstond | doorstond | doorstond | doorstond | doorstond | doorstonden | doorstonden | doorstonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorstaan | zult/zal doorstaan | zult/zal doorstaan | zult doorstaan | zal doorstaan | zullen doorstaan | zullen doorstaan | zullen doorstaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorstaan | zou doorstaan | zou(dt) doorstaan | zoudt doorstaan | zou doorstaan | zouden doorstaan | zouden doorstaan | zouden doorstaan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorstaan | hebt doorstaan | hebt/heeft doorstaan | hebt doorstaan | heeft doorstaan | hebben doorstaan | hebben doorstaan | hebben doorstaan | |||
verleden (v.v.t.) | had doorstaan | had doorstaan | had doorstaan | hadt doorstaan | had doorstaan | hadden doorstaan | hadden doorstaan | hadden doorstaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorstaan hebben | zal/zult doorstaan hebben | zult/zal doorstaan hebben | zult doorstaan hebben | zal doorstaan hebben | zullen doorstaan hebben | zullen doorstaan hebben | zullen doorstaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorstaan hebben | zou doorstaan hebben | zou/zoudt doorstaan hebben | zoudt doorstaan hebben | zou doorstaan hebben | zouden doorstaan hebben | zouden doorstaan hebben | zouden doorstaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorstaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorstaan | er is doorstaan | |||||||||
verleden | er werd doorstaan | er was doorstaan | |||||||||
toekomend | er zal doorstaan worden | er zal doorstaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorstaan worden | er zou doorstaan zijn | |||||||||
lijdende vorm doorstaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorstaan worden | doorstaan te worden | ||||||||
toekomend | doorstaan zullen worden | doorstaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorstaan zijn | doorstaan te zijn | ||||||||
toekomend | doorstaan zullen zijn | doorstaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorstaan | wordt doorstaan | wordt doorstaan | wordt doorstaan | wordt doorstaan | worden doorstaan | worden doorstaan | worden doorstaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorstaan | werd doorstaan | werd doorstaan | werdt doorstaan | werd doorstaan | werden doorstaan | werden doorstaan | werden doorstaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorstaan worden | zult doorstaan worden | zult doorstaan worden | zult doorstaan worden | zal doorstaan worden | zullen doorstaan worden | zullen doorstaan worden | zullen doorstaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorstaan worden | zou doorstaan worden | zou/zoudt doorstaan worden | zoudt doorstaan worden | zou doorstaan worden | zouden doorstaan worden | zouden doorstaan worden | zouden doorstaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorstaan | bent doorstaan | bent/is doorstaan | zijt doorstaan | is doorstaan | zijn doorstaan | zijn doorstaan | zijn doorstaan | |||
verleden (v.v.t.) | was doorstaan | was doorstaan | was doorstaan | waart doorstaan | was doorstaan | waren doorstaan | waren doorstaan | waren doorstaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorstaan zijn | zult doorstaan zijn | zult doorstaan zijn | zult doorstaan zijn | zal doorstaan zijn | zullen doorstaan zijn | zullen doorstaan zijn | zullen doorstaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorstaan zijn | zou doorstaan zijn | zou/zoudt doorstaan zijn | zoudt doorstaan zijn | zou doorstaan zijn | zouden doorstaan zijn | zouden doorstaan zijn | zouden doorstaan zijn |
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorstaan | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorstaan | door te staan | ||||||||
toekomend | zullen doorstaan door zullen staan |
te zullen doorstaan door te zullen staan | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgestaan | te hebben doorgestaan | ||||||||
toekomend | doorgestaan zullen hebben | doorgestaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorstaand | doorgestaan | ev. sta door |
mv. verouderd staat door |
sta door (bijzin) doorsta | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | sta door | staat door | staat door | staat door | staat door | staan door | staan door | staan door | |||
verleden (o.v.t.) | stond door | stond door | stond door | stond door | stond door | stonden door | stonden door | stonden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorstaan | zult/zal doorstaan | zult/zal doorstaan | zult doorstaan | zal doorstaan | zullen doorstaan | zullen doorstaan | zullen doorstaan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorstaan | zou doorstaan | zou(dt) doorstaan | zoudt doorstaan | zou doorstaan | zouden doorstaan | zouden doorstaan | zouden doorstaan | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorsta | doorstaat | doorstaat | doorstaat | doorstaat | doorstaan | doorstaan | doorstaan | |||
verleden (o.v.t.) | doorstond | doorstond | doorstond | doorstond | doorstond | doorstonden | doorstonden | doorstonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorstaan door zal staan |
zult/zal doorstaan door zult/zal staan |
zult/zal doorstaan door zult/zal staan |
zult doorstaan door zult staan |
zal doorstaan door zal staan |
zullen doorstaan door zullen staan |
zullen doorstaan door zullen staan |
zullen doorstaan door zullen staan | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorstaan door zou staan |
zou doorstaan door zou staan |
zou(dt) doorstaan door zou(dt) staan |
zoudt doorstaan door zoudt staan |
zou doorstaan door zou staan |
zouden doorstaan door zouden staan |
zouden doorstaan door zouden staan |
zouden doorstaan door zouden staan | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgestaan | hebt doorgestaan | hebt/heeft doorgestaan | hebt doorgestaan | heeft doorgestaan | hebben doorgestaan | hebben doorgestaan | hebben doorgestaan | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgestaan | had doorgestaan | had doorgestaan | hadt doorgestaan | had doorgestaan | hadden doorgestaan | hadden doorgestaan | hadden doorgestaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgestaan hebben | zal/zult doorgestaan hebben | zult/zal doorgestaan hebben | zult doorgestaan hebben | zal doorgestaan hebben | zullen doorgestaan hebben | zullen doorgestaan hebben | zullen doorgestaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgestaan hebben | zou doorgestaan hebben | zou/zoudt doorgestaan hebben | zoudt doorgestaan hebben | zou doorgestaan hebben | zouden doorgestaan hebben | zouden doorgestaan hebben | zouden doorgestaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgestaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgestaan | er is doorgestaan | |||||||||
verleden | er werd doorgestaan | er was doorgestaan | |||||||||
toekomend | er zal doorgestaan worden | er zal doorgestaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgestaan worden | er zou doorgestaan zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgestaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgestaan worden | doorgestaan te worden | ||||||||
toekomend | doorgestaan zullen worden | doorgestaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgestaan zijn | doorgestaan te zijn | ||||||||
toekomend | doorgestaan zullen zijn | doorgestaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgestaan | wordt doorgestaan | wordt doorgestaan | wordt doorgestaan | wordt doorgestaan | worden doorgestaan | worden doorgestaan | worden doorgestaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgestaan | werd doorgestaan | werd doorgestaan | werdt doorgestaan | werd doorgestaan | werden doorgestaan | werden doorgestaan | werden doorgestaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgestaan worden | zult doorgestaan worden | zult doorgestaan worden | zult doorgestaan worden | zal doorgestaan worden | zullen doorgestaan worden | zullen doorgestaan worden | zullen doorgestaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgestaan worden | zou doorgestaan worden | zou/zoudt doorgestaan worden | zoudt doorgestaan worden | zou doorgestaan worden | zouden doorgestaan worden | zouden doorgestaan worden | zouden doorgestaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgestaan | bent doorgestaan | bent/is doorgestaan | zijt doorgestaan | is doorgestaan | zijn doorgestaan | zijn doorgestaan | zijn doorgestaan | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgestaan | was doorgestaan | was doorgestaan | waart doorgestaan | was doorgestaan | waren doorgestaan | waren doorgestaan | waren doorgestaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgestaan zijn | zult doorgestaan zijn | zult doorgestaan zijn | zult doorgestaan zijn | zal doorgestaan zijn | zullen doorgestaan zijn | zullen doorgestaan zijn | zullen doorgestaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgestaan zijn | zou doorgestaan zijn | zou/zoudt doorgestaan zijn | zoudt doorgestaan zijn | zou doorgestaan zijn | zouden doorgestaan zijn | zouden doorgestaan zijn | zouden doorgestaan zijn |