vervoeging van de bedrijvende vorm van examineren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | examineren | te examineren | ||||||
toekomend | zullen examineren | te zullen examineren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geëxamineerd | te hebben geëxamineerd | ||||||
toekomend | geëxamineerd zullen hebben | geëxamineerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
examinerend | geëxamineerd | ev. examineer |
mv. verouderd examineert |
examinere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | examineer | examineert | examineert | examineert | examineert | examineren | examineren | examineren | |
verleden (o.v.t.) | examineerde | examineerde | examineerde | examineerde | examineerde | examineerden | examineerden | examineerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal examineren | zult/zal examineren | zult/zal examineren | zult examineren | zal examineren | zullen examineren | zullen examineren | zullen examineren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou examineren | zou examineren | zou(dt) examineren | zoudt examineren | zou examineren | zouden examineren | zouden examineren | zouden examineren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geëxamineerd | hebt geëxamineerd | hebt/heeft geëxamineerd | hebt geëxamineerd | heeft geëxamineerd | hebben geëxamineerd | hebben geëxamineerd | hebben geëxamineerd | |
verleden (v.v.t.) | had geëxamineerd | had geëxamineerd | had geëxamineerd | hadt geëxamineerd | had geëxamineerd | hadden geëxamineerd | hadden geëxamineerd | hadden geëxamineerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geëxamineerd hebben | zal/zult geëxamineerd hebben | zult/zal geëxamineerd hebben | zult geëxamineerd hebben | zal geëxamineerd hebben | zullen geëxamineerd hebben | zullen geëxamineerd hebben | zullen geëxamineerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geëxamineerd hebben | zou geëxamineerd hebben | zou/zoudt geëxamineerd hebben | zoudt geëxamineerd hebben | zou geëxamineerd hebben | zouden geëxamineerd hebben | zouden geëxamineerd hebben | zouden geëxamineerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geëxamineerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geëxamineerd | er is geëxamineerd | |||||||
verleden | er werd geëxamineerd | er was geëxamineerd | |||||||
toekomend | er zal geëxamineerd worden | er zal geëxamineerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geëxamineerd worden | er zou geëxamineerd zijn |