vervoeging van de bedrijvende vorm van faciliteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | faciliteren | te faciliteren | ||||||
toekomend | zullen faciliteren | te zullen faciliteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefaciliteerd | te hebben gefaciliteerd | ||||||
toekomend | gefaciliteerd zullen hebben | gefaciliteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
faciliterend | gefaciliteerd | ev. faciliteer |
mv. verouderd faciliteert |
facilitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | faciliteer | faciliteert | faciliteert | faciliteert | faciliteert | faciliteren | faciliteren | faciliteren | |
verleden (o.v.t.) | faciliteerde | faciliteerde | faciliteerde | faciliteerde | faciliteerde | faciliteerden | faciliteerden | faciliteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal faciliteren | zult/zal faciliteren | zult/zal faciliteren | zult faciliteren | zal faciliteren | zullen faciliteren | zullen faciliteren | zullen faciliteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou faciliteren | zou faciliteren | zou(dt) faciliteren | zoudt faciliteren | zou faciliteren | zouden faciliteren | zouden faciliteren | zouden faciliteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefaciliteerd | hebt gefaciliteerd | hebt/heeft gefaciliteerd | hebt gefaciliteerd | heeft gefaciliteerd | hebben gefaciliteerd | hebben gefaciliteerd | hebben gefaciliteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gefaciliteerd | had gefaciliteerd | had gefaciliteerd | hadt gefaciliteerd | had gefaciliteerd | hadden gefaciliteerd | hadden gefaciliteerd | hadden gefaciliteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefaciliteerd hebben | zal/zult gefaciliteerd hebben | zult/zal gefaciliteerd hebben | zult gefaciliteerd hebben | zal gefaciliteerd hebben | zullen gefaciliteerd hebben | zullen gefaciliteerd hebben | zullen gefaciliteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefaciliteerd hebben | zou gefaciliteerd hebben | zou/zoudt gefaciliteerd hebben | zoudt gefaciliteerd hebben | zou gefaciliteerd hebben | zouden gefaciliteerd hebben | zouden gefaciliteerd hebben | zouden gefaciliteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gefaciliteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gefaciliteerd | er is gefaciliteerd | |||||||
verleden | er werd gefaciliteerd | er was gefaciliteerd | |||||||
toekomend | er zal gefaciliteerd worden | er zal gefaciliteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gefaciliteerd worden | er zou gefaciliteerd zijn |