vervoeging van de bedrijvende vorm van frauderen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | frauderen | te frauderen | ||||||
toekomend | zullen frauderen | te zullen frauderen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefraudeerd | te hebben gefraudeerd | ||||||
toekomend | gefraudeerd zullen hebben | gefraudeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
frauderend | gefraudeerd | ev. fraudeer |
mv. verouderd fraudeert |
fraudere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | fraudeer | fraudeert | fraudeert | fraudeert | fraudeert | frauderen | frauderen | frauderen | |
verleden (o.v.t.) | fraudeerde | fraudeerde | fraudeerde | fraudeerde | fraudeerde | fraudeerden | fraudeerden | fraudeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal frauderen | zult/zal frauderen | zult/zal frauderen | zult frauderen | zal frauderen | zullen frauderen | zullen frauderen | zullen frauderen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou frauderen | zou frauderen | zou(dt) frauderen | zoudt frauderen | zou frauderen | zouden frauderen | zouden frauderen | zouden frauderen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefraudeerd | hebt gefraudeerd | hebt/heeft gefraudeerd | hebt gefraudeerd | heeft gefraudeerd | hebben gefraudeerd | hebben gefraudeerd | hebben gefraudeerd | |
verleden (v.v.t.) | had gefraudeerd | had gefraudeerd | had gefraudeerd | hadt gefraudeerd | had gefraudeerd | hadden gefraudeerd | hadden gefraudeerd | hadden gefraudeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefraudeerd hebben | zal/zult gefraudeerd hebben | zult/zal gefraudeerd hebben | zult gefraudeerd hebben | zal gefraudeerd hebben | zullen gefraudeerd hebben | zullen gefraudeerd hebben | zullen gefraudeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefraudeerd hebben | zou gefraudeerd hebben | zou/zoudt gefraudeerd hebben | zoudt gefraudeerd hebben | zou gefraudeerd hebben | zouden gefraudeerd hebben | zouden gefraudeerd hebben | zouden gefraudeerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gefraudeerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gefraudeerd | er is gefraudeerd | |||||||
verleden | er werd gefraudeerd | er was gefraudeerd | |||||||
toekomend | er zal gefraudeerd worden | er zal gefraudeerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gefraudeerd worden | er zou gefraudeerd zijn |