vervoeging van de bedrijvende vorm van frijnen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | frijnen | te frijnen | ||||||||
toekomend | zullen frijnen | te zullen frijnen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefrijnd | te hebben gefrijnd | ||||||||
toekomend | gefrijnd zullen hebben | gefrijnd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
frijnend | gefrijnd | ev. frijn |
mv. verouderd frijnt |
frijne | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | frijn | frijnt | frijnt | frijnt | frijnt | frijnen | frijnen | frijnen | |||
verleden (o.v.t.) | frijnde | frijnde | frijnde | frijnde | frijnde | frijnden | frijnden | frijnden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal frijnen | zult/zal frijnen | zult/zal frijnen | zult frijnen | zal frijnen | zullen frijnen | zullen frijnen | zullen frijnen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou frijnen | zou frijnen | zou(dt) frijnen | zoudt frijnen | zou frijnen | zouden frijnen | zouden frijnen | zouden frijnen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefrijnd | hebt gefrijnd | hebt/heeft gefrijnd | hebt gefrijnd | heeft gefrijnd | hebben gefrijnd | hebben gefrijnd | hebben gefrijnd | |||
verleden (v.v.t.) | had gefrijnd | had gefrijnd | had gefrijnd | hadt gefrijnd | had gefrijnd | hadden gefrijnd | hadden gefrijnd | hadden gefrijnd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrijnd hebben | zal/zult gefrijnd hebben | zult/zal gefrijnd hebben | zult gefrijnd hebben | zal gefrijnd hebben | zullen gefrijnd hebben | zullen gefrijnd hebben | zullen gefrijnd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrijnd hebben | zou gefrijnd hebben | zou/zoudt gefrijnd hebben | zoudt gefrijnd hebben | zou gefrijnd hebben | zouden gefrijnd hebben | zouden gefrijnd hebben | zouden gefrijnd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gefrijnd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gefrijnd | er is gefrijnd | |||||||||
verleden | er werd gefrijnd | er was gefrijnd | |||||||||
toekomend | er zal gefrijnd worden | er zal gefrijnd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gefrijnd worden | er zou gefrijnd zijn | |||||||||
lijdende vorm gefrijnd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gefrijnd worden | gefrijnd te worden | ||||||||
toekomend | gefrijnd zullen worden | gefrijnd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gefrijnd zijn | gefrijnd te zijn | ||||||||
toekomend | gefrijnd zullen zijn | gefrijnd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gefrijnd | wordt gefrijnd | wordt gefrijnd | wordt gefrijnd | wordt gefrijnd | worden gefrijnd | worden gefrijnd | worden gefrijnd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gefrijnd | werd gefrijnd | werd gefrijnd | werdt gefrijnd | werd gefrijnd | werden gefrijnd | werden gefrijnd | werden gefrijnd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gefrijnd worden | zult gefrijnd worden | zult gefrijnd worden | zult gefrijnd worden | zal gefrijnd worden | zullen gefrijnd worden | zullen gefrijnd worden | zullen gefrijnd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gefrijnd worden | zou gefrijnd worden | zou/zoudt gefrijnd worden | zoudt gefrijnd worden | zou gefrijnd worden | zouden gefrijnd worden | zouden gefrijnd worden | zouden gefrijnd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gefrijnd | bent gefrijnd | bent/is gefrijnd | zijt gefrijnd | is gefrijnd | zijn gefrijnd | zijn gefrijnd | zijn gefrijnd | |||
verleden (v.v.t.) | was gefrijnd | was gefrijnd | was gefrijnd | waart gefrijnd | was gefrijnd | waren gefrijnd | waren gefrijnd | waren gefrijnd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefrijnd zijn | zult gefrijnd zijn | zult gefrijnd zijn | zult gefrijnd zijn | zal gefrijnd zijn | zullen gefrijnd zijn | zullen gefrijnd zijn | zullen gefrijnd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefrijnd zijn | zou gefrijnd zijn | zou/zoudt gefrijnd zijn | zoudt gefrijnd zijn | zou gefrijnd zijn | zouden gefrijnd zijn | zouden gefrijnd zijn | zouden gefrijnd zijn |