gard

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord gard. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord gard, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je gard in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord gard is hier. De definitie van het woord gard zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vangard, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: gaardgård


  • gard
  • In de betekenis van ‘strafwerktuig, roe’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gard garden
verkleinwoord - -

de gardv / m

  1. een roe
    • Vol verwachting klopt ons hart, wie de koek krijgt, wie de gard. 
62 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[3]


gard

  1. accusatief enkelvoud van gards


  • Afgeleid van het Proto-Slavische *gȏrdъ

gard m

  1. stad
    «Gard Òstrawa witô waju.»
    De stad Ostrava heet u welkom.


  • Afgeleid van het Oudnoordse garðr

gard

  1. tuin


  • gard
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord garðr
Naar frequentie 18351
+ enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gard     garden     garder     gardene  
genitief   gards     gardens     garders     gardenes  

gard m

  1. hek, omheining
  2. (figuurlijk) iets, dat vergelijkbaar is met een hek, bijv. een mensenketting

gard m

  1. (landbouw) boerderij, boerenbedrijf, boerenhoeve, boerenhofstede, boerenhofstee, hoeve, hofstede, hofstee
  2. (tuinieren) tuin
  3. hof
  4. (bouwkunde) woonhuis, huis met winkels en kantoren (in een stad)
  • bo på gard
op de boerderij wonen
  • drive gard
een borderij bedrijven
  • folkene på garden
de plattelandsbevolking
  • gå fra gard og grunn
huis en hoeve verlaten


  • gard
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord garðr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gard     garden     gardar     gardane  

gard m

  1. (landbouw) boerderij, boerenbedrijf, boerenhoeve, boerenhofstede, boerenhofstee, hoeve, hofstede, hofstee
  2. (tuinieren) tuin
  3. hof
  4. (bouwkunde) woonhuis, huis met winkels en kantoren (in een stad)
  5. hek, omheining
  6. (figuurlijk) iets, dat vergelijkbaar is met een hek, bijv. een mensenketting


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *gardaz

gard

  1. tuin
  2. hof
  3. regio, land
  4. woning, onderkomen


  • gard

gard monbezield

  1. opzicht
    «Problém se objevuje v jiném gardu
    Het probleem doet zich in een andere opzicht voor.
  2. (sport) en garde; de beginpositie bij het schermen
  1. garde monbezield
  1. hledisko o
  2. střeh monbezield, garde o

gard

  1. genitief meervoud van garda