genezen/vervoeging

Hallo, je bent hier gekomen op zoek naar de betekenis van het woord genezen/vervoeging. In DICTIOUS vind je niet alleen alle woordenboekbetekenissen van het woord genezen/vervoeging, maar kom je ook meer te weten over de etymologie, de kenmerken en hoe je genezen/vervoeging in enkelvoud en meervoud uitspreekt. Alles wat je moet weten over het woord genezen/vervoeging is hier. De definitie van het woord genezen/vervoeging zal u helpen preciezer en correcter te zijn bij het spreken of schrijven van uw teksten. Kennis van de definitie vangenezen/vervoeging, maar ook van die van andere woorden, verrijkt uw woordenschat en verschaft u meer en betere taalkundige bronnen.
vervoeging van de bedrijvende vorm van genezen
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig genezen te genezen
toekomend zullen genezen te zullen genezen
voltooid tegenwoordig hebben genezen te hebben genezen
toekomend genezen zullen hebben genezen te zullen hebben
onvoltooid deelwoord voltooid deelwoord gebiedende wijs aanvoegende wijs
genezend genezen ev.
genees		 mv. verouderd
geneest		 geneze
aantonende wijs enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij, ge hij, zij, het wij, we jullie zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.) genees geneest geneest geneest geneest genezen genezen genezen
verleden (o.v.t.) genas genas genas genaast[1] genas genazen genazen genazen
toekomend (o.t.t.t.) zal genezen zult/zal genezen zult/zal genezen zult genezen zal genezen zullen genezen zullen genezen zullen genezen
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou genezen zou genezen zou(dt) genezen zoudt genezen zou genezen zouden genezen zouden genezen zouden genezen
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) heb genezen hebt genezen hebt/heeft genezen hebt genezen heeft genezen hebben genezen hebben genezen hebben genezen
verleden (v.v.t.) had genezen had genezen had genezen hadt genezen had genezen hadden genezen hadden genezen hadden genezen
toekomend (v.t.t.t.) zal genezen hebben zal/zult genezen hebben zult/zal genezen hebben zult genezen hebben zal genezen hebben zullen genezen hebben zullen genezen hebben zullen genezen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou genezen hebben zou genezen hebben zou/zoudt genezen hebben zoudt genezen hebben zou genezen hebben zouden genezen hebben zouden genezen hebben zouden genezen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm genezen worden
onvoltooid voltooid
tegenwoordig er wordt genezen er is genezen
verleden er werd genezen er was genezen
toekomend er zal genezen worden er zal genezen zijn
voorwaardelijk er zou genezen worden er zou genezen zijn
lijdende vorm genezen worden
onbepaalde wijs kort lang
onvoltooid tegenwoordig genezen worden genezen te worden
toekomend genezen zullen worden genezen te zullen worden
voltooid tegenwoordig genezen zijn genezen te zijn
toekomend genezen zullen zijn genezen te zullen zijn
enkelvoud meervoud
onvoltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (o.t.t.) word genezen wordt genezen wordt genezen wordt genezen wordt genezen worden genezen worden genezen worden genezen
verleden (o.v.t.) werd genezen werd genezen werd genezen werdt genezen werd genezen werden genezen werden genezen werden genezen
toekomend (o.t.t.t.) zal genezen worden zult genezen worden zult genezen worden zult genezen worden zal genezen worden zullen genezen worden zullen genezen worden zullen genezen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.) zou genezen worden zou genezen worden zou/zoudt genezen worden zoudt genezen worden zou genezen worden zouden genezen worden zouden genezen worden zouden genezen worden
voltooid eerste tweede derde eerste tweede derde
ik jij, je u gij hij, zij, het wij jullie zij
tegenwoordig (v.t.t.) ben genezen bent genezen bent/is genezen zijt genezen is genezen zijn genezen zijn genezen zijn genezen
verleden (v.v.t.) was genezen was genezen was genezen waart genezen was genezen waren genezen waren genezen waren genezen
toekomend (v.t.t.t.) zal genezen zijn zult genezen zijn zult genezen zijn zult genezen zijn zal genezen zijn zullen genezen zijn zullen genezen zijn zullen genezen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.) zou genezen zijn zou genezen zijn zou/zoudt genezen zijn zoudt genezen zijn zou genezen zijn zouden genezen zijn zouden genezen zijn zouden genezen zijn


Verwijzingen

  1. ↑ De vervoeging van sterke werkwoorden bestaat uit de verledentijdsstam (verleden tijd enkelvoud) met uitgang -t. De klinker a wordt daarbij verdubbeld tot aa, indien de vorm niet eindigt op -d of -t.
Enciclo
Wikious
Sapientia
Scientia
Boobota
Anandapedia
Sagapedia
Wikithot