vervoeging van de bedrijvende vorm van gerieven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerieven | te gerieven | ||||||||
toekomend | zullen gerieven | te zullen gerieven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geriefd | te hebben geriefd | ||||||||
toekomend | geriefd zullen hebben | geriefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
gerievend | geriefd | ev. gerief |
mv. verouderd gerieft |
gerieve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | gerief | gerieft | gerieft | gerieft | gerieft | gerieven | gerieven | gerieven | |||
verleden (o.v.t.) | geriefde | geriefde | geriefde | geriefde | geriefde | geriefden | geriefden | geriefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerieven | zult/zal gerieven | zult/zal gerieven | zult gerieven | zal gerieven | zullen gerieven | zullen gerieven | zullen gerieven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerieven | zou gerieven | zou(dt) gerieven | zoudt gerieven | zou gerieven | zouden gerieven | zouden gerieven | zouden gerieven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geriefd | hebt geriefd | hebt/heeft geriefd | hebt geriefd | heeft geriefd | hebben geriefd | hebben geriefd | hebben geriefd | |||
verleden (v.v.t.) | had geriefd | had geriefd | had geriefd | hadt geriefd | had geriefd | hadden geriefd | hadden geriefd | hadden geriefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geriefd hebben | zal/zult geriefd hebben | zult/zal geriefd hebben | zult geriefd hebben | zal geriefd hebben | zullen geriefd hebben | zullen geriefd hebben | zullen geriefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geriefd hebben | zou geriefd hebben | zou/zoudt geriefd hebben | zoudt geriefd hebben | zou geriefd hebben | zouden geriefd hebben | zouden geriefd hebben | zouden geriefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geriefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geriefd | er is geriefd | |||||||||
verleden | er werd geriefd | er was geriefd | |||||||||
toekomend | er zal geriefd worden | er zal geriefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geriefd worden | er zou geriefd zijn | |||||||||
lijdende vorm geriefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geriefd worden | geriefd te worden | ||||||||
toekomend | geriefd zullen worden | geriefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geriefd zijn | geriefd te zijn | ||||||||
toekomend | geriefd zullen zijn | geriefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geriefd | wordt geriefd | wordt geriefd | wordt geriefd | wordt geriefd | worden geriefd | worden geriefd | worden geriefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geriefd | werd geriefd | werd geriefd | werdt geriefd | werd geriefd | werden geriefd | werden geriefd | werden geriefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geriefd worden | zult geriefd worden | zult geriefd worden | zult geriefd worden | zal geriefd worden | zullen geriefd worden | zullen geriefd worden | zullen geriefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geriefd worden | zou geriefd worden | zou/zoudt geriefd worden | zoudt geriefd worden | zou geriefd worden | zouden geriefd worden | zouden geriefd worden | zouden geriefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geriefd | bent geriefd | bent/is geriefd | zijt geriefd | is geriefd | zijn geriefd | zijn geriefd | zijn geriefd | |||
verleden (v.v.t.) | was geriefd | was geriefd | was geriefd | waart geriefd | was geriefd | waren geriefd | waren geriefd | waren geriefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geriefd zijn | zult geriefd zijn | zult geriefd zijn | zult geriefd zijn | zal geriefd zijn | zullen geriefd zijn | zullen geriefd zijn | zullen geriefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geriefd zijn | zou geriefd zijn | zou/zoudt geriefd zijn | zoudt geriefd zijn | zou geriefd zijn | zouden geriefd zijn | zouden geriefd zijn | zouden geriefd zijn |