vervoeging van de bedrijvende vorm van goedvinden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | goedvinden | goed te vinden | ||||||||
toekomend | zullen goedvinden goed zullen vinden |
te zullen goedvinden goed te zullen vinden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben goedgevonden | te hebben goedgevonden | ||||||||
toekomend | goedgevonden zullen hebben | goedgevonden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
goedvindend | goedgevonden | ev. vind goed |
mv. verouderd vindt goed |
vinde goed (bijzin) goedvinde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vind goed | vindt goed | vindt goed | vindt goed | vindt goed | vinden goed | vinden goed | vinden goed | |||
verleden (o.v.t.) | vond goed | vond goed | vond goed | vond goed | vond goed | vonden goed | vonden goed | vonden goed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal goedvinden | zult/zal goedvinden | zult/zal goedvinden | zult goedvinden | zal goedvinden | zullen goedvinden | zullen goedvinden | zullen goedvinden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou goedvinden | zou goedvinden | zou(dt) goedvinden | zoudt goedvinden | zou goedvinden | zouden goedvinden | zouden goedvinden | zouden goedvinden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | goedvind | goedvindt | goedvindt | goedvindt | goedvindt | goedvinden | goedvinden | goedvinden | |||
verleden (o.v.t.) | goedvond | goedvond | goedvond | goedvond | goedvond | goedvonden | goedvonden | goedvonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal goedvinden goed zal vinden |
zult/zal goedvinden goed zult/zal vinden |
zult/zal goedvinden goed zult/zal vinden |
zult goedvinden goed zult vinden |
zal goedvinden goed zal vinden |
zullen goedvinden goed zullen vinden |
zullen goedvinden goed zullen vinden |
zullen goedvinden goed zullen vinden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou goedvinden goed zou vinden |
zou goedvinden goed zou vinden |
zou(dt) goedvinden goed zou(dt) vinden |
zoudt goedvinden goed zoudt vinden |
zou goedvinden goed zou vinden |
zouden goedvinden goed zouden vinden |
zouden goedvinden goed zouden vinden |
zouden goedvinden goed zouden vinden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb goedgevonden | hebt goedgevonden | hebt/heeft goedgevonden | hebt goedgevonden | heeft goedgevonden | hebben goedgevonden | hebben goedgevonden | hebben goedgevonden | |||
verleden (v.v.t.) | had goedgevonden | had goedgevonden | had goedgevonden | hadt goedgevonden | had goedgevonden | hadden goedgevonden | hadden goedgevonden | hadden goedgevonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal goedgevonden hebben | zal/zult goedgevonden hebben | zult/zal goedgevonden hebben | zult goedgevonden hebben | zal goedgevonden hebben | zullen goedgevonden hebben | zullen goedgevonden hebben | zullen goedgevonden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou goedgevonden hebben | zou goedgevonden hebben | zou/zoudt goedgevonden hebben | zoudt goedgevonden hebben | zou goedgevonden hebben | zouden goedgevonden hebben | zouden goedgevonden hebben | zouden goedgevonden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm goedgevonden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt goedgevonden | er is goedgevonden | |||||||||
verleden | er werd goedgevonden | er was goedgevonden | |||||||||
toekomend | er zal goedgevonden worden | er zal goedgevonden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou goedgevonden worden | er zou goedgevonden zijn | |||||||||
lijdende vorm goedgevonden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | goedgevonden worden | goedgevonden te worden | ||||||||
toekomend | goedgevonden zullen worden | goedgevonden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | goedgevonden zijn | goedgevonden te zijn | ||||||||
toekomend | goedgevonden zullen zijn | goedgevonden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word goedgevonden | wordt goedgevonden | wordt goedgevonden | wordt goedgevonden | wordt goedgevonden | worden goedgevonden | worden goedgevonden | worden goedgevonden | |||
verleden (o.v.t.) | werd goedgevonden | werd goedgevonden | werd goedgevonden | werdt goedgevonden | werd goedgevonden | werden goedgevonden | werden goedgevonden | werden goedgevonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal goedgevonden worden | zult goedgevonden worden | zult goedgevonden worden | zult goedgevonden worden | zal goedgevonden worden | zullen goedgevonden worden | zullen goedgevonden worden | zullen goedgevonden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou goedgevonden worden | zou goedgevonden worden | zou/zoudt goedgevonden worden | zoudt goedgevonden worden | zou goedgevonden worden | zouden goedgevonden worden | zouden goedgevonden worden | zouden goedgevonden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben goedgevonden | bent goedgevonden | bent/is goedgevonden | zijt goedgevonden | is goedgevonden | zijn goedgevonden | zijn goedgevonden | zijn goedgevonden | |||
verleden (v.v.t.) | was goedgevonden | was goedgevonden | was goedgevonden | waart goedgevonden | was goedgevonden | waren goedgevonden | waren goedgevonden | waren goedgevonden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal goedgevonden zijn | zult goedgevonden zijn | zult goedgevonden zijn | zult goedgevonden zijn | zal goedgevonden zijn | zullen goedgevonden zijn | zullen goedgevonden zijn | zullen goedgevonden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou goedgevonden zijn | zou goedgevonden zijn | zou/zoudt goedgevonden zijn | zoudt goedgevonden zijn | zou goedgevonden zijn | zouden goedgevonden zijn | zouden goedgevonden zijn | zouden goedgevonden zijn |